De vertrekdagen van het inwonend personeel waren vanaf de 18de eeuw, toen hier met veel strijd tussen 1702 en 1781 de Gregoriaanse kalender van 1582 (de nieuwe stijl) werd ingevoerd, tot na WOII de eerste zondag na 12 mei (oude mei, algemeen), 12 november (in deze eeuw alleen nog hier en daar op het Hogeland), of, in Zuidoost-Groningen, ook 1 november. Voordien waren de gangbare vertrekdagen 1 mei en 10 oktober (Santgangendag, de dag van de bedevaart van Sint Victor van Xanten).
Voordat de meiden en knechten een nieuwe dienst aanvaardden, ontvingen ze hun jaarloon en hadden ze recht op een vrije week van acht dagen. In deze vrije week (de haarstvrijweek op het Hogeland) vielen de belangrijkste voorjaars- en najaarsmarkten en -kermissen, zoals de Groninger meikermis (dikke of drokke dingsdag) en de Adrillenmaart (allerheiligenmarkt) in Winschoten. Zie ook kisthalen, schoenmakersbier.Lit.: Ter Laan, Volksleven II, 28, 66, 116-117, 188-189; ). Th. de Smidt, Rechtsgewoonten (Amsterdam 1954) 123-124, 238-263.