(Groningen 1711 - Groningen 1789).
Oudste zoon van burgemeester Pieter Rembt van Iddekinge en Beerta Johanna Gerlacius. Hij stond vanaf 1734 in verbinding met het stadhouderlijk hof en bekleedde sindsdien diverse functies op alle niveau’s in stad, gewest en Republiek. Tussen 1745 en 1757 verbleef hij in ’s-Gravenhage en huwde daar in 1749 Quirina Jacoba van Persijn, weduwe De Savornin. In 1760 werd hij voor het eerst burgemeester van Groningen en ontwikkelde zich tot luitenant stadhouder’ aldaar. Van Iddekinge was een bekwaam bestuurder, doch steeds meer gehaat om zijn nepotisme. Hij werd scherp gehekeld in alle afleveringen van de Groninger Rarekiek (1775-1785).
In december 1781 hield hij een redevoering in de Staten-Generaal, waarin hij het stadhouderlijk bewind verdedigde. In de patriottentijd kwam hij zwaar onder vuur te liggen en raakte op den duur zijn greep op het stadsbestuur kwijt. Tegelijkertijd werd hij getroffen door sterfgevallen in zijn eigen gezin en naaste familie. Van Iddekinge was een autoritair bestuurder met een overmaat aan ‘familiezucht’. Zijn positie heeft hij echter niet benut om zich persoonlijk te verrijken.