1. Een van de colleges die in de stad Groningen het stedelijk bestuur in zijn taak bijstonden.
Het gildrecht was belast met de handhaving van het stapel- en het waterrecht van de stad en was bevoegd de overtreders daarvan te straffen. Men duidde het college daarom ook wel aan als het ‘gericht van het gild-, water- en stapelrecht’. Het stapelrecht hield in dat men vanuit de Ommelanden in beginsel alles wat daar aan koren en andere gewassen verbouwd werd, eerst in de stad ter markt ofwel ter stapel moest brengen, wanneer men dit wilde verhandelen. Hetzelfde gold voor paarden, koeien, kaas en andere zuivelproducten. Bij het waterrecht ging het om een ingewikkeld geheel van rechten en verplichtingen met betrekking tot het gebruik van de waterwegen van en naar de stad Groningen. In 1434 werd dit gildrecht ingrijpend gereorganiseerd en kreeg het de vorm die het tot zijn stilzwijgende opheffing in 1811 had.2. Een recht, dat voor 1434 de bezitters ervan in staat stelde mee te doen aan bepaalde handelsreizen. Na 1434 verschafte het de bezitters ervan bepaalde handelsprivileges, zoals het mogen handelen in paarden en koeien buiten de Groninger stapelmarkt om.
Lit.: W.G. Doornbos en D.F. Kuiken, Gildrechtboek van de stad Groningen 1434-1710 (Groningen 1996).