(Norden 1675 - ’s-Gravenhage 1750)
Orgelmaker en ‘beeldsnijder’. Hij kreeg zijn opleiding tot orgelmaker bij Arp Schnitger en was tot 1717 (toen wonend in Groningen) voor hem werkzaam (o.a. Groningen, Der Aa-kerk, 1697 en Uithuizen, 1700). Vanaf ongeveer 1713 was hij ook zelfstandig of samen met Johannes Radeker werkzaam in Schnitgertrant (o.a. Anloo, 1718). Omstreeks 1720 vertrok hij naar Holland, in 1724 woonde hij te Leiden, vanaf 1727 in ’s-Gravenhage.
Hij paste daar zijn bouwstijl aan de Hollandse traditie aan. Belangrijkste instrumenten uit die periode: ’s-Gravenhage (oud-katholieke kerk, 1724), alsmede de hervormde kerken van Maassluis (1732) en Purmerend (1742).
Lit.: W.R.C. Adriaansz (red.), Het Garrelsorgel in de Oud-Katholieke kerk in Den Haag (’s-Gravenhage 1997).