Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Fries

betekenis & definitie

Van een afzonderlijke Friese taal kan worden gesproken vanaf de vroege Middeleeuwen. Er ontwikkelde zich een aaneengesloten Fries taalgebied vanaf het IJ in Noord-Holland (met uitlopers in ZuidHolland) tot aan weerszijden van de Wesermonding.

Dit omvatte ook een groot deel van de tegenwoordige provincie Groningen: de Ommelanden en het Oldambt. Hoewel Naarding het tegendeel heeft proberen te bewijzen, is de stad Groningen met het Gorecht net zo min als Westerwolde Friestalig geweest. In een groot deel van het oorspronkelijke Friese taalgebied is het Fries in later tijd als gesproken taal verdrongen, een proces dat bekend staat onder de naam ontfriesing.Uit de tegenwoordige provincie Groningen is een aantal zowel taalkundig als rechtshistorisch belangrijke Oudfriese rechtshandschriften overgeleverd: de Eerste en de Tweede Hunsinger Codex (14de eeuw) en de Fivelgoër Codex (15de eeuw). Oorkonden werden tot omstreeks 1370 in het Latijn opgesteld. Uit de periode daarna zijn drie Friestalige oorkonden uit de Ommelanden bekend (uit 1385,1393 en 1397). Twee hiervan, waaronder een opgave van de roerende goederen van de weduwe Peye Eelkama, stammen uit Usquert.

De ontfriesing van de Ommelanden begon, evenals in het aangrenzende Oost-Friesland, omstreeks 1400. Vanaf toen werd het Oudfries verdrongen door een westelijk gekleurd Middelnederduits (ook wel Nedersaksisch genoemd). Het eerst week het Fries als schrijftaal. Dit is goed af te lezen aan een verzameling lijsten van landerijen in het Slochterzijlvest, bekend als de Summa agrorum in Slochtra. De oudste delen (ca. 1400) zijn nog Friestalig, in het deel uit ca. 1445 zijn alleen nog de toponymische aanduidingen (veldnamen) grotendeels Friestalig, wat erop wijst dat er nog wel Fries werd gesproken, terwijl het jongste deel (ca. 1460) al vrijwel

volledig Middelnederduits is. Vanaf de 15de eeuw werden de belangrijkste rechtsboeken uit het Oudfries in het Middelnederduits vertaald. Over de verdringing van het Fries als gesproken taal is vrijwel niets bekend. Aangenomen wordt dat deze in de loop van de 15de eeuw is begonnen. Vast staat dat in Vredewold (zuidelijk Westerkwartier) nog in 1531 bij de beëdiging van de grietman Fries werd gesproken.

Over de oorzaken van de ontfriesing van de Ommelanden, waarover de historicus Johan Huizinga in 1914 een befaamd geworden opstel publiceerde (‘Hoe verloren de Groningsche Ommelanden hun oorspronkelijk Friesch karakter?’), bestaat geen eenstemmigheid. De meest waarschijnlijke verklaring is wel dat de allesoverheersend geworden positie van de stad Groningen in de Ommelanden heeft geleid tot overname, eerst in het schriftelijke verkeer, daarna ook in het mondelinge taalgebruik, van de in deze stad gebruikte taalvariant. Opvallend is dat in de Ommelanden ook na de verdringing van het Fries aanvankelijk nog een uitgesproken Fries besef aanwezig bleef (duidelijke sporen hiervan nog in de 17de eeuw).

Blijkens de schoolmeesterrapporten van 1828 vertoonde het dialect van het zuidelijk Westerkwartier destijds nog een opvallend sterke Friese inslag. Wellicht pas in de 19de eeuw heeft het Fries weer vaste voet gekregen in een smalle, vanuit Friesland in cultuur gebrachte strook van dit gebied (West- en Zuid-Opende en De Wilp).

[Vries]

Lit.: K. Heeroma en J. Naarding, De ontfriesing van Groningen (Zuidlaren 1961); D. Gorter, L.G. Jansma en G.H. Jelsma, Taal yn it Grinsgebiet (Leeuwarden 1990); H.

Niebaum, ‘Ostfriesisch-groningische Sprachbeziehungen in Geschichte und Gegenwart’ in: Friesische Studiën III (Odense 1997) 49-82; H. Feenstra, Duizend jaar Gronings taallandschap (Bedum 1998).

< >