Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Fongers

betekenis & definitie

Voormalige fietsenfabriek in de stad Groningen. De Warffumer smidsknecht Albert Fongers verwierf in 1871 een smederij aan het Nieuwe Kerkhof.

Hij ontwikkelde daar in 1880 zijn eerste fiets en begon in een gebouwtje naast zijn smederij in 1894 met rijwielfabricage. De firma werd in 1896 omgezet in een N.V. en bouwde in 1897 aan de Hereweg een fabriek in neorenaissance stijl. Ze omvatte o.a. een rijschool om nieuwe fietsen in te rijden en bij te stellen, maar men kon er ook leren fietsen. Albert en zijn zoon Ties behielden een meerderheidsbelang, J.E. Scholten tekende voor een kwart van het kapitaal. Tot de jaren ’30 verliepen de zaken zeer voorspoedig.

De bedrijfsoppervlakte bedroeg in 1918 9.000 m2 (tegen 2.000 in 1897). De jaren ’30 begonnen en eindigden moeizaam. Ook na 1945 bleven de resultaten tegenvallen, wat in 1970 leidde tot sluiting van deze fietsenfabriek. De laatste fietsen onder de naam Fongers kwamen uit de fabriek van Batavus te Heerenveen. Na jaren van leegstand werd het complex in 1978 gedeeltelijk gesloopt en uitgebreid met kantoren en een achterliggend woningcomplex (‘Fongersstede’).Lit.: J. Rietveld, ‘De Groninger rijwielenfabriek Fongers’, Stad en Lande. Cultuur-historisch tijdschrift voor Groningen 6, afl. I (1997) 11-17; 50 Jaar Fongers (Groningen 1946).

< >