Wierde ten N. van Krewerd. Hier stond oudtijds een benedictijnenabdij, ook wel: Oldeklooster bij den Dam.
Het was een dubbelklooster gewijd aan Maria, Petrus en Paulus. Feldwerd werd gesticht in het vierde kwart van de 12de eeuw door Hathebrand, die in de kloosterkerk als heilige werd vereerd. Maar de verering van Hathebrand leidde waarschijnlijk niet tot een algemene verering of bedevaart.Het klooster bezat 2.600 nogal verspreide grazen en deimten, georganiseerd in voorwerken. Het klooster maakte deel uit van het Generale Zijlvest van de Drie Delfzijlen. Tot de belangrijkste begunstigers behoorden Jacob Grovens, burgemeester van Groningen, zijn vrouw Eteke en haar familie; zij waren tevens stichters van het Jacob en Annagasthuis. De kerk van Bierum behoorde tot Feldwerd sinds 1505. In 1584 werd het klooster geplunderd en verlaten voor het stadshuis in de Jacobijnerstraat NZ. Na de Reductie van 1594 kregen 34 personen een alimentatie; de relieken van Hathebrand werden overgebracht naar de Sint-Salvatorabdij in Antwerpen, het orgel naar de kerk van Bierum. In het klooster was een scriptorium.
Lit.: C. Damen, ‘De provinciale kapittels der benedictijnen en de Nederlandse kloosters in de late Middeleeuwen’, Archief voor de geschiedenis van de katholieke Kerk in Nederland 3 (1961) 1-34; C. Damen, Geschiedenis van de benediktijnenkloosters in de provincie Groningen (Assen 1972); R.I.A. Nip, ‘Neergang en bloei. De benedictijnenkloosters in Groningen en de hervormingsbeweging in de late Middeleeuwen', GVA 1989, 7-34; P.J. Margry en
C.M.A. Caspers (red.), Bedevaartplaatsen in Nederland I, Noord- en Midden-Nederland (Hilversum 1997); F.J. Bakker en R.W.M. van Schalk, ‘Bedevaarten en heiligenvereringen in Groningen’, Groninger Kerken 15 (1998) 5-18;
D.E.H. de Boer, ‘Mirakels mooi. Groningers en wonderen in de dertiende tot vijftiende eeuw’ in: D.E.H. de Boer e.a. (red.). Het Noorden in het midden. Opstellen over de geschiedenis van de Noord-Nederlandse gewesten in Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Groninger Historische Reeks 17 (Assen 1998) 200-224.