Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Doezum

betekenis & definitie

Dorp in de gemeente Grootegast ten Z.W. van Grootegast, gelegen aan de Provincialeweg op een zandrug. Aan de westkant ervan loopt de Doezumertocht naar de Friese grens (Lauwers) bij Surhuisterveen.

Hier liggen ook De Petten: veenplassen ontstaan na het turfgraven.De aan St.-Vitus gewijde hervormde kerk is in de 12de eeuw in tufsteen gebouwd. De toren vormde samen met zijn onder het schipdak gebrachte flanken een bouwkundig geheel, een gereduceerd westwerk. Het noordelijk deel ervan is waarschijnlijk in 1808 afgebroken. In het eerste kwart van de 13de eeuw is een nieuw vijfzijdig bakstenen koor gebouwd; het gewelf daarvan is er nog. In 1808 is het schip vervangen. Preekstoel stamt uit 1829, het orgel van G.P. Dik uit 1866; er zijn vier rouwborden, waarvan drie komen uit de kerk van Lutjegast, onder anderen voor Bernhard Johan van Prott.

Bij Doezum stond de borg De Eest, gesticht (1635-1653) en bewoond door het geslacht Polman, waarvan leden in de kerk begraven liggen. Het huis werd gesloopt in 1727.

Oudtijds Dosum, Doessum. Betekenis: does, douze = moerassige wildernis met struiken en bomen, heem = woonplaats.

Schimpnaam voor de inwoners: Doppers.

Lit.: J. van der Veen, 75 Jaar christelijk onderwijs in Doezum 1922-1997 (Doezum 1997); Formsma, Ommelander borgen en steenhuizen, 83-86; G. Overdiep, ‘De kern-kolonisatie van zuidelijk Westerkwartier', GVA 1978-1979, 72-86; J. van der Veen, ‘De Vituskerk te Doezum’, Publicaties Stichting Oude Groninger Kerken nr. 30 (1983) 229-244; G. H. Ligterink, Tussen Hunze en Lauwers (Groningen 1968) 335-342.

< >