Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Diemer, willem

betekenis & definitie

(Musselkanaal 1922 - La Nucia 1994)

Leraar Nederlands (Enschede), schrijver en uitgever. Verliet om medische redenen het onderwijs (1972) en wijdde zich aan de literatuur en cultuur, met name die van Groningen. Hij was sindsdien uitgever (Stabo/All-Round) en antiquaar. Medewerker bij de RON(O) en medeoprichter van de Regionale Omroep Oost (Hengelo) en de bond van Saksische schrievers. Met Simon van Wattum en Jan Niehoff was hij oprichter en redacteur van ’t Swieniegeltje, waarin hij kritiek leverde op Groninger teksten die niet aan de literaire normen voldeden. Ook elders, bijvoorbeeld in Dagwerk; proeve van een noordoostnederlandse literatuurkritiek (1958), liet hij zich uitermate kritisch uit.

Daarnaast had hij een open oog voor het waardevolle in de Groninger literatuur. In zijn Calendarium Poeticum Groninganum (1970) besprak Diemer zeventig Groninger en Nederlandse gedichten (tien jaar eerder als radiopraatjes gepresenteerd bij Omroep Noord als ’t Gedicht van de week); in Kennen ie joen aigen schrievers? (1980) werden verhalen toegelicht, in Van en over ons Grunneger toneelschrievers en aandere kritieken (1983) toneelstukken. In 1984 publiceerde hij Eendracht & Twist, uit het archief van het letterkundig tijdschrift 't Swieniegeltje (1954-1959), waarin hij onder meer een groot aantal (ingezonden) brieven publiceerde en van commentaar voorzag. Het boek riep een kritische reactie op vanwege Diemers felle en persoonlijke stellingname in vroegere controversen.

Onder het pseudoniem van Stoffer de Boer schreef hij in 1946, na een verzoek van Gijs Stappershoef, het hoorspel De badde is oaf...; ‘n veenkolonioale volkstroagedie. Het had een ongekend succes. Het verscheen onder eigen naam in boekvorm (1979). In een ‘ter inleiding’, gedateerd 1962, gaat de schrijver in op het ontstaan van het hoorspel en neemt hij afstand van de literaire waarde. In Mijn herinneringen aan Gerrit Achterberg (1985) werden behalve beschouwingen en herinneringen ook briefwisselingen tussen Diemer en Achterberg opgenomen. Verder kunnen zijn vertaling van Dood en duivel van Karl Wagenfeld (1962), het toneelstuk Het Woord van Kaj Munk, naar de Nederlandse uitgave van Johan Winkler en toegesneden op Groninger omstandigheden (1962), en een metrisch berijmde vertaling van Shakespeares De koopman van Venetië (1955), naar de Engelse grondtekst, genoemd worden. In 1983 publiceerde hij Na veertigjaar: Berlijnse brieven 1943: een kleine bijdrage tot de geschiedenis van het verzet in Groningen: een ego-document.

< >