(Groningen? ca. 1675 - Groningen ca. 1755)
Opleiding in Amsterdam. Opziener bij de collegianten en oudste bij de doopsgezinden in Groningen.
Botterman gaf aan de Groninger collegianten een bestuursvorm met een opziener, diakenen en ouderlingen. Zijn deelname aan de bijeenkomsten van de collegianten leidde in 1714 tot een conflict, waarna hij aftrad als doopsgezind oudste. Nadat hij in 1725 was aangezocht het leraarsambt opnieuw op zich te nemen, kwamen er in 1728 nieuwe problemen, toen zijn neef Jacobus Rijsdijk, benoemd tot leraar van de doopsgezinde gemeente, hem van socinianisme beschuldigde. Op vrijwillige basis verscheen Botterman voor de plaatselijke gereformeerde predikanten, die hem van socinianisme vrijpleitten. Ter verdediging van zijn opvattingen publiceerde hij Het ware afbeeldsel van een collegiant (1735), waarin hij een positief beeld schetste van de collegianten als voorstanders van eenheid tussen de christenen in één heilige algemene kerk en als tegenstanders van het socinianisme. In 1742 verscheen van zijn hand Vriendelijke en ernstige Aenmerkingen, als antwoord op Rijsdijks beschuldiging in diens Theologische verhandelinge en Godgeleerde Aenmerkingen, waarin hij stelde dat Botterman socinianist was.
Lit.: Biografisch Lexicon Geschiedenis Nederlands Protestantisme III, 15-16: S. Blaupot ten Cate, Geschiedenis der Doopsgezinden in Groningen, Overijssel en Oost-Friesland I (Leeuwarden en Groningen 1842) 166-171.