(Hebr. Sini, meerv.
Sinim). 1. Gen. 10 : 17, v.g. 1 Kron. 1 : 15, een Kanaanietische volksstam, waarschijnlijk in Phoenicië. — II.
Jes. 49 : 12, het land van Sinim. Wie deze Sinim of Sinieten zijn, kan niet met zekerheid worden gezegd.
Sommigen hebben gedacht aan de Chineezen, maar deze meening mist voldoenden grond, en heeft o.a. tegen zich, dat de Joodsche verstrooiing zich niet tot China uitstrekte (zie Ridderbos, Jesaja II, blz. 99). Anderen meenen, in de Sinieten bewoners te moeten zien van de Egyptische stad Pelusium of Sin (de Hebr. naam beteekent evenals de Grieksche: slijk, moeras), óf van Syene in Egypte (Ezech. 29 : 10, 30 : 6) thans Assuan.
In laatstgenoemde plaats bevond zich een talrijke Joodsche kolonie, gelijk bewezen is door de opgravingen, sedert 1904 gedaan te Elephantine, een stad gelegen op een eiland in den Nijl tegenover Syene, uit welker puinhoopen belangrijke papyrus-oorkonden zijn te voorschijn gebracht.
