Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Singuliere gaven

betekenis & definitie

Singulier (van het Latijnsche woord singularis, uit één bestaande, één voor één, enkelvoudig, bijzonder) beteekent eenig in zijn soort, zonderling, vreemd, voortreffelijk, buitengewoon. Een singulier geval is een zeldzaam voorkomend geval.

Een singulier man is een vreemd man met bijzondere manieren. Singuliere gaven zijn voortreffelijke, buitengewone, boven de gewone maat uitstekende gaven.

Dit kan in ruimeren en in engeren zin voorkomen. In ruimeren zin, als we met een genie te doen hebben, die in alles de gewone maat te boven gaat, zooals er van Oldenbarneveldt in de notulen der Staten werd aangeteekend: „in alles singulier”.

In engeren zin als iemand, zonder geniaal van aanleg te zijn, in een bepaalde richting een of andere singuliere gave bezit, die boven de middelmaat uitsteekt. De een heeft dan bijzonderen aanleg voor muziek, de ander voor talenstudie, een derde voor het predikambt, enz.

Zoo komt het voor in art. 8 der Kerkenordening van de Gereformeerde kerken, van personen met singuliere gaven, die zonder wetenschappelijke opleiding tot den dienst des Woords worden toegelaten. Wel achtten de Gereformeerde kerken van de hervorming in de 16e eeuw af tot nu toe een wetenschappelijke opleiding voor den dienst des Woords noodig, maar wegens de groote behoefte werd de weg voor ongestudeerden van buitengewone gaven opengesteld.

Toch beperkte men al spoedig deze mogelijkheid. Alleen zij mochten worden toegelaten, in wie de volgende singuliere gaven gevonden werden: „Ten eerste, godzaligheid en ootmoedigheid; ten tweede, gaven van welsprekendheid; ten derde, goed verstand en discretie” (Acta van Dordrecht, 1574, art. 21).

En de synode van Dordrecht, 1893, bepaalde voor onzen tijd: „De Gereformeerde kerken erkennen geen anderen weg tot de bediening des Woords dan die der Theologische studiën, behoudens alleen de zeer zeldzame gevallen, waarin bij hooge uitzondering de Heere naar zijn vrijmachtig welbehagen langs anderen weg de noodige gaven verleent”.

Zie voorts Christelijke Encyclopaedie 1, blz. 177, Artikel VIII; en het Rapport over Art.

VIII door Dr A. Kuyper, opgenomen in Kerkenordening van de Gereformeerde kerken in Nederland, vierde uitgave door Dr J.

C. de Moor en Ds Joh. Jansen, bij Gebr.

Zomer en Keuning, Wageningen, 1925, Bijlage II, blz. 162.

< >