Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jacobus van Engeland

betekenis & definitie

Zoon van Maria Stuart, geboren 1566 te Edinburg. in 1567 werd hij tot koning van Schotland gekroond (Jacobus VI). Na den dood van koningin Elisabeth werd hij koning van Groot-Brittanië en Ierland (1603— 1625).

Reeds zijn eerste regeeringsdaden waren in lijnrechten strijd met de staatkunde door Elisabeth gevolgd. Zoo sloot hij b.v. in 1604 vrede met Spanje.

Hij onderdrukte de Presbyterianen en voegde zich om politieke bijoogmerken bij de Episcopale kerk. Hij vervolgde ook de Roomsch-Catholieken, die hij tevoren gunstig gezind geweest was en die veel van hem hadden verwacht.

Dat was de aanleiding van het z.g.n. buskruitverraad. In het Parlement verkondigde hij in lange redevoeringen zijn denkbeelden over het koningschap.

Toen het Parlement de voorgestelde vereeniging van Engeland en Schotland verwierp, besloot hij naar eigen goedvinden te regeeren. Hij riep het Parlement niet bijeen, ontnam daaraan het recht om over staatsaangelegenheden te handelen, hief op eigen gezag belastingen en strafte onwilligen, zelfs rechters, met gevangenis en verbeurdverklaring van goederen.

Hij had een despotiek karakter, maar hij was tegelijk zeer besluiteloos. Zijn schoonzoon Frederik V van de Palz liet hij zonder ondersteuning.

In Engeland was hij inpopulair.

Hij overleed in 1625.

Een aantal geschriften liet hij na, die in 1616 als Opera werden uitgegeven. Veelwaarde hebben zij niet.

Hij handelt in die geschriften over de koninklijke macht, hij ijvert tegen het gebruik van tabak en brak een lans voor het geloof aan geesten en aan tooverij.

< >