Het Westelijkste van de beide groote eilanden, die voor het vasteland van Europa liggen, heeft den vorm van een parallelogram, een vorm, die door de ligging van de lage gebergten op de hoeken bepaald wordt. Daar het naar het Westen onbeschermd ligt, staat het bloot aan de krachtige Atlantische stormen, waardoor vooral in ’t Zuid-Westen ria’s (ver in ’t land dringende smalle baaien) ontstaan zijn.
Ierland heeft een gematigd zeeklimaat, d. w. z. zachte winters en matig warme zomers; in de laagvlakten, midden in ’t land is de gemiddelde Januari-temperatuur 4° C. Er valt tamelijk veel regen; daar de verdamping van wege de niet hooge temperatuur gering is, zijn de vele rivieren rijk aan water.
Daar deze bovendien een gering verval hebben, vindt men in Ierland een veelvuldige vorming van meren en moerassen. De belangrijkste rivier is de Shannon.
De vochtigheid van den bodem is dikwijls oorzaak, dat deze hier en daar weinig voor cultiveering geschikt is. Op de hoogere en dus drogere gedeelten is veeteelt en landbouw mogelijk.
Het gebergte in het Zuid-Westen is het hoogst, de hoogste top is de Carntual (1040 M.), het kenmerkt zich door zijn steile wanden. Merkwaardig is ook in het Noord-Oosten het bergland van Antrim, een bazaltplateau, dat terrasvormig naar zee afdaalt en eindigt in duizende bazaltprisma’s.
Klimaat, bodemgesteldheid, maar vooral wanbeheer hebben de spreekwoordelijke armoede van Ierland tengevolge gehad en deze weer de achteruitgang der bevolking van Ierland. Terwijl in andere landen van Europa de bevolking tijdens de 19e eeuw toenam, soms opvallend snel toenam, is ze in die eeuw in Ierland tot de helft gedaald: in 1840 had Ierland ruim 8 millioen inwoners, in 1910 maar ruim 4 millioen.
Van deze 4 millioen inwoners behooren ruim 3 millioen tot de Roomsch-Catholieke kerk, de overigen zijn Protestant, weer verdeeld over de Anglicaansche en Presbyteriaansche kerken.
Het weideland beslaat meer dan een derde van de oppervlakte, het bouwland omstreeks een vierde, ’t Meest wordt rogge verbouwd, gerst en tarwe veel minder; vlasbouw vindt men in Ulster (Noord-Oost Ierland).
Het hoofdvoedsel echter is de aardappel. De veeteelt omvat de teelt van runderen, varkens, paarden; de vischvangst is van beteekenis, zoowel de zeeals de riviervischvangst.
In Ulster werd de linnenindustrie ingevoerd door Hugenoten uit Nederland pl.m. 1700.Ierland was aan de Romeinen wel bekend, maar is door hen niet veroverd. Het werd bewoond door Keltische stammen, die reeds vroeg (4e eeuw) het Christendom leerden kennen door den omgang met de Britten, die er mede bekend waren geworden door hun omgang met de Romeinen. De apostel van Ierland was Patricius, zoon van een Brit in ’t Zuiden van Schotland, die met vier en twintig medehelpers trok naar Ierland, dat hij tijdens een gevangenschap van enkele jaren had leeren kennen. Hij wendde zich vooral tot de stamhoofden en zocht door dezen de leden der stammen te bereiken. Zijn arbeid werd gezegend, tal van kloosters verrezen (monnik Columba). De Iersche kerk muntte uit door zendingsijver.
Met de invallen der nog heidensche Noormannen in de 9e eeuw begint voor Ierland een tijd van verwildering en wanorde, die eeuwen daarna voortduurde. De Normandischekoningen van Engeland trachtten sinds ’t midden der 12e eeuw Ierland aan zich te onderwerpen ; het gelukte aan sommige Engelsche grooten zich er vast te zetten, maar hun tyrannie verergerde den toestand. De Iersche grooten verzetten zich met kracht en ’t gelukte hun te verhinderen, dat Ierland werkelijk door Engeland onderworpen werd. In de 14e eeuw was slechts Dublin met de onmiddellijke omgeving nog in de macht der Engelschen. Door die voortdurende oorlogstoestand leed vooral de kerk. Verdeeldheid en zonden heerschten er, al werden kerken en kloosters gebouwd.
Hendrik VIII deed in de eerste helft der 16e eeuw wat hij kon om ook Ierland onder zijn suprematie te brengen, maar meer nog dan de trouwe gehechtheid aan de pauselijke kerk verzette zich de haat der Ieren tegen de Engelschen tegen de poging van Hendrik VIII. Toen in Engeland koningin Elisabeth regeerde en zij het Protestantisme bevorderde, steunde Spanje de Ieren tegen haar. Eerst in ’t jaar van haar dood (1603) overwonnen haar troepen bij Kinsale. Gevolg was, dat 600.000 morgenland aan Engelsche Protestanten gegeven werd. De oorlog van het Parlement tegen de koning (1642—1648) liet Ierland ook niet ongemoeid, weer werden groote stukken land aan Protestanten gegeven. Dat herhaalde zich nog enkele malen: Cromwell, voerde er oorlog en onderdrukte den opstand (1649—1650), het bloedbad van Drogheda, waarbij honderden Roomschen, zoowel mannen als vrouwen en kinderen werden gedood, maakte het Protestantisme in Ierland nog meer gehaat.
Cromwell bevolkte Noord-Oost Ierland (Ulster) met Protestanten. Tegen Willem III (1689—1702) verzetten de Ieren zich in ’t belang van den Roomsch-Catholieken koning Jacobus. Ze werden verslagen en Ierland weer aan Engeland onderworpen. Dan begint weer de onderdrukking, godsdienstig zoowel als oeconomisch. Verzet, waarbij Roomsch en Protestant zich vereenigde, baatte niet. William Pitt de Jonge gaf aan de Roomsch-Catholieke Ieren ’t actieve kiesrecht, maar onthield hun het passieve kiesrecht.
Dat verbitterde hen; de Fransche revolutionairen meenden hiervan gebruik te kunnen maken tegen hun hoofdvijand, de Engelschen, maar ’t gelukte de laatsten een opstand te dempen, waarna Pitt het Iersche parlement met het Engelsche vereenigde onder belofte van opheffing der Test-act voor Ierland, die de toelating van RoomschCatholieken in het Parlement verbood (1801). Toen het Parlement en de koning dit niet wilden, achtten de Ieren zich bedrogen en begon hun actie tot losscheuring van Engeland (Repeal of the Union). In 1829 stelden ze de regeering voor de keus: de leider der ontevreden Ieren, Daniël O’ Connell, Roomsch-Catholiek, werd gekozen voor het Parlement. De Engelsche regeering dorst zijn afwijzing niet aan: door de Catholic emancipation-act van dat jaar verkregen de Roomschen gelijke rechten met de Protestanten. De toestand verslechterde: het absenteïsme der Engelsche heeren, die de pachtsommen door hun Iersche pachters opgebracht in Engeland verteerden, onttrok aan Ierland een belangrijk deel van zijn opbrengsten; daarbij kwam in 1845 een mislukking van de aardappeloogst, die een groote hongersnood tengevolge had, welke weer emigratie naar Amerika veroorzaakte. De Ieren, naar Amerika verhuisd, steunden de actie in hun vaderland, die spoedig de negatieve leus van Repeal (herroeping) veranderde in de positieve van Home Rule (zelfregeering).
De tweede helft der 19e eeuw was voor Ierland een tijdperk van groote onrust. Onder leiding van Parnell, Protestant, deed de partij der Fenians, die Home Rule voor hun vaderland wilden, wat ze kon om de Engelsche regeering te dwingen aan hun eischen te voldoen. Gladstone wilde hun tegemoet komen, maar ’t was hun niet genoeg, wat hij deed, eindelijk wist hij in ’t Lagerhuis een Home-rule-wet er door te krijgen, maar ’t Hoogerhuis verwierp die. Verschillende concessies verkregen zij: in 1903 bv. door de Landact, die de regeering in staat stelde aan de Iersche pachters op voordeelige voorwaarden land te geven. In 1906 wonnen de liberalen en Ieren den verkiezingstrijd, en toen moest de minister Asquith wel het voorstel tot Home Rule indienen. De tegenstand van het Hoogerhuis werd gebroken, in 1913 kwam een nieuw voorstel, Home Rule aan Ierland te geven in ’t Lagerhuis.
Deze gang van zaken verontrustte het Protestantsche Ulster, dat overstemming en onderdrukking vreesde van de groote Roomsch-Catholieke meerderheid en een eigen zelfstandig parlement wilde. Het uitbreken van den wereldoorlog (1914—1918) deed deze zaak rusten. Echter rustte de agitatie niet. Duitschland maakte er handig gebruik van om Engeland moeite te bezorgen. Herhaaldelijk is er sprake geweest van een inval om een op uitbreken staande opstand te steunen. Een nieuwe radicale partij ontstond: de Sinn Feiners, die niet wachten wilde, tot het Engelsche Parlement had toegestemd in een afscheiding, maar die afscheiding voor zich als een voldongen feit beschouwden. 21 Januari 1919 werd op een Sinn Fein-conventie te Dublin de nationale onafhankelijkheid geproclameerd, de Iersche republiek uitgeroepen en de terugroeping geëischt van het Engelsche garnizoen.
De Valera was de leider. Een andere leider, Mac Swiney, liet zich uit protest tegen zijn gevangenschap, in een Engelschen kerker dood hongeren (1920). Politiemoorden op groote schaal hadden plaats, wat weer wraaknemingen van Engelsche zijde uitlokte. De Valera dreef zijn volgelingen tot de uiterste maatregelen van geweld aan. De guerilla heerschte in Ierland. In Juli 1921 kwamen De Valera en de Engelsche minister Lloyd George tot een begin van vergelijk.
De laatste stelde voor: 1°. Home Rule voor Zuid-Ierland op den grondslag, waarop de overzeesche dominions deze genieten. 2°. Waarborgen voor Ulster. 3°. Belangrijke financiëele concessies. 4°. Regeling voor de gelijkstelling van de Noordelijke en Zuidelijke regeeringen. Lang hebben deze onderhandelingen geduurd, eerst 6 December 1921 kwam men tot overeenstemming.
Ierland is thans verdeeld in twee republieken: de Vrijstaat en Ulster. In den Vrijstaat raakte men het gestook van De Valera, die het land in voortdurende onrust hield, moe. Hij werd eindelijk genoodzaakt het land te verlaten. Met Ulster werd men het er niet zoo spoedig eens over de grensscheiding. Eerst in dit jaar 1926 schijnt er een oplossing voor gevonden te zijn.