(Freiherr vom und zum) een Duitsch staatsman, geboren 1757 te Nassau aan de Lahn, uit een aanzienlijk geslacht, studeerde te Göttingen in de rechten, was daarna werkzaam bij het Rijkskamergericht te Wetzlar, ondernam een reis door een gedeelte van Europa, trad toen in Pruisischen staatsdienst en werd in 1780 benoemd tot lid der mijnendirectie te Wetten In 1784 werd hij belast met het opperbestuur der mijnen in Westfalen. In 1804 minister van accijnzen te Berlijn.
Hij ontving in 1807 zijn ontslag, maar na den vrede van Tilsit riep de koning hem terug. Stein wilde nu een nieuwe staatsinrichting aan zijn volk geven.
Napoleon onderschepte een brief van hem, waarin hij de hoop uitsprak, dat het Fransche juk spoedig af geschud mocht worden. Nu moest Stein vluchten.
Hij werd balling. Na den val van Napoleon I keerde hij in Duitschland terug.
In 1814 woonde hij het congres van Weenen bij. Daarna trok hij zich uit het publieke leven terug.
Hij woonde des zomers in Nassau en des winters in Frankfurt aan de Main. Daar gaf hij uit zijn Monumenta Germaniae historiae.
Daar hij telkens onaangenaamheden ondervond van de regeering in Nassau, vertrok hij naar zijn landgoed Kappenberg in Westfalen, waar hij in 1831 overleed. In 1872 verrees op den burcht Nassau zijn standbeeld en in 1874 in Berlijn.