Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Heinrich Ewald

betekenis & definitie

(1803—1875) is een der groote figuren geweest in het theologische leven van Duitschland in de 19de eeuw. Hij was een man van buitengewone bekwaamheid, die geheel het terrein der Oud-Testamentische wetenschap beheerschte, zich ook op dat van het Nieuwe Testament bewoog en bovendien tijd vond tot breede en in vele opzichten fundamenteele studiën over het Hebreeuwsch, Arabisch en Fenicisch.

Op 19 jarigen leeftijd in zijn vaderstad Göttingen tot doctor philosophiae gepromoveerd, werd hij hier in 1829 tot buitengewoon en in 1831 tot gewoon hoogleeraar in de filosofische faculteit benoemd, terwijl hij er in 1835 optrad als „Nominalprofessor der orientalischen Sprachen”. Dat is de glansperiode van zijn leven geweest, toen hij in breeden kring opgang maakte als geleerde en docent en tal van leerlingen om zich heen schaarde.

Maar in 1837 kwam plotseling hieraan een einde, toen hij met 6 collega’s protesteerde tegen de opheffing der grondwet van het koninkrijk Hannover, waaronder ook Göttingen ressorteerde. De koning Ernst August antwoordde met de ontzetting van de „Göttinger Sieben” uit het professoraat.In Mei 1838 riep de koning van Württenberg hem naar Tübingen als hoogleeraar in de filosofische faculteit, waaruit hij in 1841 naar de theologische overging. Ook hier trok hij weer velen tot zich en breidde hij het aantal zijner wetenschappelijke geschriften belangrijk uit. Maar het sterke gevoel van zelfbewustzijn eenerzijds, dat zich geleidelijk ontwikkelde tot onbeperkte zelfoverschatting, en anderzijds de stijgende verbittering over het hem, naar hij meende, door den koning van Hannover aangedane onrecht, hebben de tweede helft van zijn leven vergald. Met groote heftigheid bestreed hij zijn collega’s en gaf in den scherpsten vorm zijn meening over allerlei vraagstukken van den dag. Daardoor werd zijn positie in Zuid-Duitschland onhoudbaar. Het was dan ook voor Ewald een uitkomst, toen in 1848 op zijn verzoek om naar Göttingen te mogen terugkeeren, gunstig werd beschikt.

Opnieuw trok hij vele leerlingen tot zich, niet het minst toen hij na 1850 tot de behandeling der Nieuw-Testamentische geschriften overging en daarbij positie koos tegenover de Tübingerschool en haar voormannen F. Ch. Baur en D. F. Strauss, die in de historie niet anders zagen dan de zelfontvouwing der idee en daarmede de heilsgeschiedenis van het Nieuwe Testament verwrongen tot een strijd van richtingen. Dat daarbij intusschen het Oude Testament niet vergeten werd, bewijzen de herdrukken van zijn Hebreemvsche Spraakkunst, van zijn handboek over Israëls geschiedenis, van zijn Dichters des Ouden Verbonds en van zijn Profeten des Ouden Verbonds.

Intusschen ging hij ook nu voort met de grootste heftigheid zijn meening uit te spreken over allerlei kerkelijke en staatkundige vragen, waarvoor hij vooral zijn Jahrbücher für biblische Wissenschaft misbruikte. Dat hij daardoor menigeen verbitterde bewijst het feit, dat in 1856 de minister van justitie van Hannover overwoog, of geen aanklacht wegens majesteitsschennis tegen Ewald moest worden ingebracht.

In 1867 weigerde hij den eed van trouw aan den koning van Pruisen af te leggen, die zijn wettige heer was geworden, toen het koninkrijk Hannover na den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog bij Pruisen werd ingelijfd. Gevolg daarvan was zijn ontheffing uit zijn ambt, eerst nog met het recht om (als privaat-docent) college te geven, wat hem echter in 1868 ook ontnomen werd. In 1869 werd hij door de stad Hannover naar den rijksdag afgevaardigd, waar hij tot 1875 op zijn gewone heftige wijze protesteerde tegen het onrecht, dat hij in Bismarck verpersoonlijkt zag.

Toch zag hij zelfs in deze woelige dagen nog gelegenheid om zijn wetenschappelijken arbeid voort te zetten, zooals zijn verklaring van De boeken des Nieuwen Verbonds en zijn Theologie van het Oude en Nieuwe Verbond bewijzen.

Op den 4den Mei 1875 legde hij het moede hoofd neder.

Hoewel Ewald een van de wegbereiders was van de school van Wellhausen, was hij vrij van haar historische en filosofische premissen. Hij heeft ernstig getracht den historischen gang der Godsopenbaring te verstaan en in het zieleleven door te dringen van hen, die een plaats in Israëls geschiedenis hebben ingenomen. Veel van wat hij uit het Oude Testament naar voren heeft gebracht, is sindsdien als juist erkend.

< >