Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Ferdinand Christian Baar

betekenis & definitie

is de stichter van de nieuwe Tübinger school. Hij werd geboren in 1792, studeerde in Tübingen, werd in 1817 professor aan het seminarium te Blaubeuern en in 1826 professor in de historische theologie en tegelijk predikant te Tübingen.

Sinds 1848 trok hij zich van den kansel terug. Hij stierf in 1860.

Hij was een leerling van Schleiermacher, maar tegelijk een volgeling van Hegel. Hij was een geleerd en scherpzinnig man.

Allereerst blonk hij uit door zijn kerkhistorische studiën en ook door zijn studiën op het gebied der dogmengeschiedenis. Verschillende geschriften zagen van zijn hand het licht en zij werden overal met graagte ontvangen en gelezen.

Enkele dezer geschriften waren: Over het Manicheesche godsdienststelsel (1831), Over de Christelijke gnosis (1835), Over de leer der verzoening (1838), Over de Drieëenheid en de menschwording Gods (1841—’43), een Leerboek der dogmengeschiedenis (1847), een Leerboek der kerkgeschiedenis (1853), deels door hemzelven, deels door anderen uitgegeven. Daarbij hield Baur zich bezig met de Christelijke polemiek.

Hij schreef in 1833 over de tegenstelling tusschen Catholicisme en Protestantisme.Het meest bekend is Baur echter geworden door zijn critiek op de boeken des Nieuwen Testaments. Hij schreef afzonderlijke verhandelingen in theologische tijdschriften o. a. over Paulus, den apostel van Jezus Christus. Verder gaf hij vele voorlezingen uit over de theologie van het Nieuwe Testament.

Wij geven hier nu een kort overzicht van de beschouwing, welke Baur had over het Nieuwe Testament, want daarin lag zijn kracht en daardoor heeft hij een school gesticht, die de nieuwe Tübinger school genoemd wordt.

Volgens Baur waren in de eerste eeuw van onze Christelijke jaartelling en ook nog tot in het midden van de tweede eeuw de Jodenchristenen en de Heiden-Christenen met elkander in heftigen strijd gewikkeld. De Joden-Christenen werden voornamelijk door Petrus geleid. Zij hielden den gekruisigden Christus voor den beloofden Messias, wachtten op zijn wederkomst ten gericht en verlangden van allen, die op die wederkomst hoopten, onderhouding van de Mozaïsche wet. De Heiden-Christenen, die door Paulus geleid werden, beschouwden de Mozaïsche wet door Christus vervuld en vonden alleen door het geloof in dien Christus het middel tot zaligheid voor zichzelve en voor alle volken. Zij waren dus niet particularistisch zooals de Joden-Christenen, maar echt universeel, gelijk het Christendom dan ook een universeele godsdienst is. Alleen die geschriften des Nieuwen Testaments, waarin deze tegenstelling scherp uitkomt, zijn echt.

Het zijn de vier brieven van Paulus: Galaten, I en II Corinthe en Romeinen (uitgenomen de laatste twee hoofdstukken en de Openbaring van Johannes, een echt JodenChristelijk, anti-Paulinisch boek. Alle andere geschriften van het Nieuwe Testament zijn eerst in de tweede eeuw vervaardigd en hebben tot doel het oorspronkelijk verschil tusschen JodenChristenen en Heiden-Christenen te bemantelen of weg te doezelen.

De leerlingen van Baur hebben vele van zijn stellingen verzacht of laten vallen. Tot de nieuwe Tübinger school behooren o. a. A. Schwegler, G. Volkmar, A. Hilgenfeld, A.

Ritschl, E. Zeiler e.a.

Tegenstanders en bestrijders van de theorieën van Baur waren o.a. H. Thiersch en G. Uhlhorn.

In Nederland volgde de bekende moderne theoloog J. H. Scholten den Duitschen geleerde C. F. Baur. Diens Historisch-kritische inleiding op de schriften des Nieuwen Testaments legt daarvan getuigenis af. De Utrechtsche hoogeschool met haar apologeten Van Oosterzee en Doedes stelden zich onder meerderen tegen deze richting.

< >