Het Hebr. kent verschillende woorden voor zonde. Het woord, dat wij meestal door zonde vertalen, luidt in het Hebr. chattāt of chattāā of chĕtāā of chēt.
Het werkwoord, waarvan deze woorden zijn afgeleid, is oorspronkelijk een werkwoord van beweging, dat een verkeerde beweging aanduidt, vgl. Richt. 20 : 16; Job 5 : 24; Spr. 8 : 36; 19 : 2. De z. wordt in het O.T. het meest door de stam van dit werkwoord aangeduid, dus getypeerd als een misstap, een missen van het juiste standpunt, een niet bereiken, een afwijken. Daarnaast heeft men ᶜāwōn = ongerechtigheid. Awōn komt van ᶜwh. Er ligt de gedachte van het afwijken van een norm in. Dan heeft men pèsjaᶜ van psjᶜ = opstand plegen. Men kan pèsjaᶜ vertalen door: overtreding. Dan is er een woord sjĕgāgā = afdwaling, dat gebruikt wordt om z. aan te duiden, die zonder opzet begaan zijn. Tenslotte zij gewezen op het woord rāᶜā, dat betekent: slechtheid, boosheid, het kwade, en de zonde aanduidt als kwaad. En volledig is deze opsomming nog niet. Want de kunst van het zondigen nam onder de mensen, en ook onder Israël, een hoge vlucht.Ook het N.T. heeft verschillende woorden voor z. Het meest gewone (hamartia) spreekt van het missen van het doel, de bestemming. Misschien mogen we er in horen, dat de mens door te zondigen zijn bestemming: God te verheerlijken mist. Een tweede woord (parabasis) beantwoordt aan ons overtreding en spreekt van het zich niet houden aan de wet Gods. In een derde (parakoë) ligt meer de gedachte aan ongehoorzaamheid aan een bevel. Dan is er een woord (paraptooma), dat van vallen spreekt, een ander (hettema) stemt overeen met ons tekortkoming. Het meest kenmerkende woord is anomia, wetteloosheid, vgl. 1 Joh. 3 : 4: de z. is wetsverloochening. Het N.T. kent gradatie in de z., Luc. 12 : 47, 48 (waar „veel” staat, niet „meer”, gelijk vaak wordt gezegd, dan Matt. 10 : 15 enz. Een onderscheid wordt ook gemaakt Hebr. 5 : 2 (onwetenden en dwalenden), waar men kan denken aan opzettelijke (met opgeheven hand) en onwillekeurige z. De laatste maken ook schuldig voor God, Rom. 3 : 23, 24; Jac. 3 : 2. Vooral Paulus heeft in Rom. 1—8 een diepgaande prediking gegeven over oorsprong, aard en gevolgen der z. Door Adams val worden alle mensen in z. geboren en zijn zij gevallen in de eeuwige dood, Rom. 5 : 12 v., een dood, dien ze zich ook door hun dadelijke z. waardig maken, verlossing is er alleen op grond van het werk van Christus.