De grote V. viel op de 10e dag van de 7e maand, Tisjri. De voorschriften voor deze dag vinden wij Lev. 16; 23 : 27—32; vgl.
Ex. 30 : 10; Lev. 25 : 9; Num. 29 : 7—11. Zie voor de vervulling in de Christus Hebr. 9. Uit Lev. 16 blijkt, dat zelfs de hogepriester niet te allen tijde en niet zonder bijzondere ceremoniën het allerheiligste kon betreden. Ook hij en zijn huis hadden verzoening nodig. Ook het volk Israël en het heiligdom zelf moesten verzoend worden. Vasten was op deze dag voorgeschreven. De grote V. brengt onder de indruk van de heiligheid van Jahwe, van de zondigheid van de mens, zelfs van het bondsvolk en zijn heiligste personen, van de noodzakelijkheid van Golgotha. De Joden houden heden de grote V. nog in grote ere en vieren hem in hun synagogen. Het desbetreffende tractaat van de Misjna heet Joma. De grote V. is voor de Joden de dag zonder meer. Ook andere volken der Oudheid, b.v. de Babyloniërs, de Grieken en de Romeinen, kenden reinigingsceremoniën. Wat het aantal offers betreft, die op de grote V. gebracht werden, moet men behalve Lev. 16 ook Num. 29 : 7—11 raadplegen. Dan komt men tot een aantal van 15, met de bok voor Azazel mee zelfs tot 16, te weten 12 brandoffers en 3 zondoffers. Rekent men de ram, vermeld Num. 28 : 8 apart, dan komt men tot 13 brandoffers en 4 zondoffers, dus tot een totaal van 17 offers. De grote V. was een volkomen sabbat, waarop een heilige samenkomst plaats had en het gehele volk vastte. Op die dag baadde zich de hogepriester en deed hij niet zijn schitterend ambtsgewaad aan, maar linnen klederen, Lev. 16 : 4. Hij nam voor zich en zijn huis een jonge stier ten zondoffer en een ram ten brandoffer. Van de vergadering der Israëlieten nam hij twee bokken ten zondoffer en een ram ten brandoffer. De twee bokken werden aan de ingang van de tent der samenkomst geplaatst en het lot werd over ze geworpen: één voor Jahwe en één voor Azazel. De bok, die door het lot aan Jahwe was toegewezen, moest als zondoffer worden geofferd. Maar de bok voor Azazel werd levend vóór Jahwe geplaatst, om voor hem te verzoenen, d.w.z. om hem te wijden voor het Lev. 16 : 20—22 beschreven doel, en daarna naar Azazel in de woestijn te worden gezonden. Zie Azazel. Na de loting tussen de twee bokken slachtte Aäron de stier van het zondoffer voor zich en zijn huis. Hij nam een pan vol gloeiende kolen van het brandofferaltaar en zijn handen nam hij vol fijn gestoten welriekend reukwerk en bracht dat binnen het voorhangsel. Hij legde het reukwerk op het vuur voor het aangezicht van Jahwe, zodat de wolk van het reukwerk het verzoendeksel bedekte. Daarna sprenkelde hij met zijn vinger op het verzoendeksel aan de voorzijde 7 maal van het bloed van de stier en 7 maal sprengde hij daarvan vóór het verzoendeksel. Daarna slachtte hij de bok van het zondoffer en deed met diens bloed als met dat van de stier. Ook het heilige besprenkelde hij en de horens van het brandofferaltaar. Vervolgens plaatste hij de levende bok vóór het brandofferaltaar en steunde hij met zijn beide handen op diens kop. Zie Handoplegging. Hij beleed over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen en legde die zinnebeeldig op de kop van de bok en liet hem door een man, die daarvoor gereed stond, naar de woestijn brengen. De man moest de bok in de woestijn vrijlaten. De latere gewoonte was, dat de man de bok van een rots te pletter wierp. Vgl. voor deze handelwijze van wegzending van de bok naar de woestijn Ps. 103 : 12. Daarna ging de hogepriester naar de tent der samenkomst, trok de linnen klederen uit en legde ze daar neer. Hij baadde zich, trok zijn gewone ambtskleding weer aan en offerde de beide rammen in de voorhof als brandoffers, en deed zo verzoening voor zich en voor het volk. De stier van het zondoffer en de bok van het zondoffer werden buiten de legerplaats gebracht en met hun huid, hun vlees en hun mest verbrand, zie Hebr. 13 : 11 v. Die ze verbrandde moest, evenals de man, die de levende bok naar de woestijn had gebracht, zijn klederen wassen en zich baden. Dan werd waarschijnlijk het Num. 28 : 7—11 voorgeschreven feestoffer gebracht.