Op tal van plaatsen — in het geheel komt de s. 54 maal voor — wordt in de H. Schrift de s. genoemd onder 10 verschillende namen.
Gewoonlijk worden ze voorgesteld als een grote plaag voor het land. De S. zijn insecten, die tot de orde der Rechtvleugeligen behoren. De familie der Veldsprinkhanen (Acridiidae), waarvan in Palestina tot nu toe 91 soorten bekend zijn, zijn de gevreesde verwoesters, omdat ze zich alle met planten voeden. Toch zijn er tal van soorten, die geen noemenswaardige schade aanrichten.De schade wordt veroorzaakt door de groep der Trek-s. (Migratoria) en wel in de eerste plaats door de Afrikaanse of Egyptische Treks. (Schistocerca gregaria). Daarnaast komen nog de Marokkaanse en de Europese Treks. voor, maar in verband met hun ontwikkelingsgeschiedenis zijn ze wel schadelijk, maar worden niet tot een „plaag”. De Afrikaanse Treks. heeft korte sprieten, smalle, harde voorvleugels en grote achtervleugels, die in rust waaiervormig geplooid worden onder de voorvleugels. De achterpoten hebben lange, sterke dijen, die voor het springen dienen. Van de 6 poten worden de achterste 4 gebruikt om te lopen (Lev. 11 : 21). De mannetjes maken een snerpend geluid (Deut. 28 : 42). De volwassen s. zijn 5—7 cm lang, de ondervleugels zijn doorzichtig als glas en glinsteren als zilver. De eieren worden in eikapsels — een aantal eieren door een gemeenschappelijk omhulsel omgeven — in de vochtige grond gelegd. Daaruit ontstaan larven, niet groter dan een gewone vlieg zonder vleugels. Ze zijn zwart en nemen dus gemakkelijk de zonnewarmte op. Na een vervelling zijn ze groen-geel en beginnen ernstig schade aan te richten, terwijl ze door hun kleur moeilijk zichtbaar zijn. Na een volgende vervetting vertonen ze duidelijk vleugelstompjes en eten dag en nacht door. De vierde vervelling brengt het volwassen dier met een vleeskleurig lichaam, harmoniërend met de roodachtige akkerbodem van wijnbergen en velden, waar ze zich ’s morgens zitten te „zonnen” om dan in bruiloftsvlucht tegen de middag de lucht in te gaan, waar zij de zon verduisteren (Joël 2 : 2). Onderzoekingen van de laatste tijd hebben veel aan het licht gebracht betreffende de ontwikkelingsgeschiedenis der s., o. a. omtrent het optreden van s.zwermen, dat een zekere periodiciteit vertoont en samenhangt met de juiste tijd van de regenval (Ex. 10). Belangrijke plaatsen in de H. Schrift, waar van s. sprake is, zijn Nah. 3 : 15—17 en Joël 1 en 2. De daar gebruikte woorden in de grondtekst zullen behalve de volwassen s. ook de verschillende ontwikkelingsstadia aanduiden. Vertaling daarvan levert moeilijkheden op. Ook enkele andere plaatsen o. a. Deut. 28 : 42 (St.Vert. „boos gewormte”) en Am. 4 : 9 (St.Vert. „rups”) zullen s. aanduiden. Volgens Matt. 4 (Marc. 1 : 6) werden s. soms gegeten door ze na verwijdering van kop, vleugels en poten fijn te malen en met honing vermengd tot brood te bakken. Ook worden ze wel in zout en water gekookt als bij ons de garnalen. Het eten van bepaalde (plantenetende) soorten was in de Mozaïsche wet toegestaan (Lev. 11 : 22 — St.Vert. „s., solham, hargol, hagab”).