„granaatappelboom”.
1. De rotssteen van R., Joz. 20 : 47; 21 : 3, waarheen 600 Benjaminieten vluchtten in de richting van de woestijn. De rots van R. (Sela ha-R.) is te zoeken bij het dorp Rammoen. Een grote grot ten Z. van het dorp (Sjkaf Daher) kon de verblijfplaats wezen van 600 Benjaminieten.
2. Een stad in Zebulon, Joz. 19 : 13, een Merarietische Levietenstad die 1 Kron. 6 : 77 Rimmono wordt genoemd; thans heet de plaats Er Roemmané, 10 km ten N. van Nazareth. De St. Vert. heeft Joz. 19 : 13 R. Methoar, hetwelk is Nea; dit wordt door De Groot vertaald: R. dat zich uitstrekt in de richting van Mannea (want het woord dat in de St. Vert. achter R. staat is niet een plaatsnaam, maar een werkwoord).
3. Een stad in het stamgebied van Juda-Simeon, Joz. 15 : 32; 19 : 7, nu wellicht Chirbet oem er-ramamin het Z.-lijke eindpunt van het bergland. Het zou ook bedoeld kunnen zijn Zach. 14 : 10.
4. Een afgod. Zie over hem Arameërs, Hadad 5.
