Reeds in Egypte had Israël zijn o., Ex. 3 : 16, 18 e. a. Ook tijdens de woestijnreis worden zij vermeld, Ex. 18 : 12; 24 : 1; Lev. 4 : 13—15; 9 : 1; Num. 11 : 16 e.a.
Onder hen moeten wij verstaan de geslachts- en familiehoofden, die de stam vertegenwoordigen en in voorkomende gevallen leiding gaven. Ook verstaat men onder deze o. weleens eenvoudig de aanzienlijkste mannen van een stam. Toch draagt de door hen gegeven leiding een zeer vrij karakter. Van een dwingend staatsgezag is in de eerste periode van Israëls volksbestaan geen sprake. Toen Israël in Kanaän gevestigd was, kreeg de naam „de o. van een stad” en van een dorp opnieuw betekenis; dat zijn dan de hoofden van de voornaamste families en gezinnen van die plaats. Het land werd naar de afdelingen der stammen verdeeld, zodat wij geen tegenstelling, geen twee soorten o. behoeven aan te nemen. Mozes stelde op raad van Jethro hoofden over het volk aan, oversten van 1000, van 100, van 50, van 10, om hem te helpen bij de rechtspraak, Ex. 18 : 24—26.Ook in het N.T. komen o. of ouderlingen voor. Daar ook thans in beginsel de bedaagde mannen gekozen werden tot ambtsdragers in de staat en in de Kerk, is het moeilijk o. en ouderlingen te onderscheiden. Vooral in de Christelijke Kerk waren de o. met de leiding belast, naar het schijnt, en werden zij langzamerhand ambtsdragers, dus wat wij noemen ouderlingen. Het is echter moeilijk om te zeggen, waar precies het ambtelijke begint, al zijn met zekerheid een aantal plaatsen aan te wijzen, waar ambtsdragers zijn bedoeld, b.v. Hand. 14 : 23; 1 Tim. 5 : 1 v. Omdat echter de overgang moeilijk is aan te wijzen, is er iets voor om voor het Griekse woord presbyteros, waarvan ons presbyter en priester is afgeleid, steeds o. te gebruiken. O. dan komen in het N.T. allereerst voor in burgerlijke zin, overheidspersonen, gelijk er ook een aantal zitting hadden in het sanhedrin, Matt. 28 : 12; Luc. 7 : 3 enz. Vooral echter komt het woord voor van de kerk, waarin de o. of ouderlingen met de leiding belast waren. Ouderlingen is dan hetzelfde als opzieners of bisschoppen. Ouderlingen vinden we al spoedig naast de apostelen te Jeruzalem. We mogen aannemen, dat de ouderlingen naast de apostelen, die de algemene leiding hadden, met de plaatselijke leiding waren belast, Hand. 11 : 30; 15 : 2 enz. Het blijft merkwaardig, dat het N.T. ons wel de instelling van het diakenambt, niet die van het ouderlingambt verhaalt. Ook dat doet onderstellen, dat langzamerhand de o. ambtsdragers zijn geworden en dat in elke gemeente moesten zijn. De ouderlingen werden door de apostelen of hun helpers aangesteld met medewerking der gemeenten, Hand. 14 : 23; Tit. 1 : 5. De vereisten, waaraan een ouderling moest voldoen, worden uitvoerig opgesomd, 1 Tim. 3. Ook daaruit blijkt, dat ze een gemeente hebben te leiden, hebben te prediken, vgl. Hand. 20 : 18 v. Dat het apostelambt en het ouderlingambt verwant zijn, mag uit 1 Petr. 5 : 1 en 2 Joh. : 1; 3 Joh. : 1 worden afgeleid.
De ouderlingen in de hemel, waarvan Openb. 4 : 4 enz. spreekt, mogen wel beschouwd worden als vooraanstaanden in de hemel, die naar de aardse omstandigheden ouderling heten.