Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

KRONIEKEN

betekenis & definitie

De Hebr. naam voor K. is Dibrē hajjamīm = dingen der dagen, gebeurtenissen der dagen. LXX noemt K.: Paraleipomena, Vulgata: Paralipomena.

Dit kan betekenen: dingen, die overgeslagen zijn, weggelaten dingen. Dat ziet dan op de dingen, die weggelaten zijn in de andere boeken. De naam K. is te danken aan Hieronymus, die vond, dat men beter kan spreken van Chronicon totius divinae historiae = de kroniek van de gehele heilige geschiedenis. Luther heeft de naam K. van Hieronymus overgenomen. De tweedeling van het boek is aangebracht door LXX en werd overgenomen door Vulgata. Ten slotte werd zij door de Joden overgenomen, het eerst in 1448. In onze Hebr. Bijbel zijn de boeken der K. de laatste van de groep der Ketoebīm of der geschriften, die weer de laatste groep van de Hebr. canon vormen. Reeds Jezus heeft K. als laatste boek van het O.T. gekend, Matt. 23 : 35; Luc. 11 : 51.De boeken der K. kunnen als volgt worden ingedeeld:

1. Geslachtsregisters van Adam tot David, 1 K. 1 : 1—9 : 44.
2. De dood van Saul en de regering van David, 1 K. 10 : 1— 29 : 30.
3. De regering van Salomo, 2 Kon. 1 : 1—9 : 31.
4. De scheuring van het rijk, de koningen van Juda en het verlof tot terugkeer, dat gegeven wordt door Kores, 2 K. 10 : 1—36 : 23.

Sommigen, o. a. Noordtzij, zijn van mening, dat de K. oorspronkelijk met Ezra en Nehemia één geheel vormden. Men noemt dit geheel wel Groot-Kronieken. — Tot de bronnen, die de schrijver van K. gebruikt heeft, behoren de boeken Samuël en Koningen. Doch hij noemt andere bronnen, en wel: het boek der koningen van Juda en van Israël, zie 2 K. 16 : 11; 25 : 26; 28 : 26; 32 : 32; het boek der koningen van Israël en van Juda, 1 K. 9 : 1; 2 K. 27 : 7; 35 : 27; 36 : 8; het boek der koningen van Israël 2 K. 20 : 34; de geschiedenis der koningen van Israël, 2 K. 33 : 18; de uitlegging van het boek der koningen, 2 K. 24 : 27; het boek van de k. van koning David, 1 K. 27 : 24; de geschiedenis van de ziener Samuël, 1 K. 29 : 29; de geschiedenis van de profeet Nathan, 1 K. 29 :29; 2 K. 9 : 29; de geschiedenis van de ziener Gad, 1 K. 29 : 29; de profetie van de Siloniet Ahia, 2 K. 9 : 29; de gezichten van de ziener Iddo, 2 K. 9 : 29; de geschiedenis van de ziener Iddo, 2 K. 12 : 15; de geschiedenis van de profeet Semaja, 2 K. 12 : 15; de uitlegging van de profeet Iddo, 2 K. 13 : 22; de geschiedenis van Jehu, de zoon van Hanani, welke opgenomen is in het boek der koningen van Israël, 2 K. 20 : 34; een geschrift van de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, 2 K. 26 : 22; het gezicht van de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, dat opgenomen is in het boek der koningen van Juda en van Israël, 2 K. 32 : 32; de geschiedenis van Chozai, 2 K. 33 : 19; de Klaagzangen, 2 K. 35 : 25. — Het doel van de schrijver is de heilige linie te tekenen, waaruit de beloofde Messias zal geboren worden, zie Aalders Chr. Enc. III, 518, Noordtzij K.V. Kronieken n, bl. 31—49. Volgens laatstgenoemde wil de auteur van Groot-K. de mislukking laten zien van iedere poging tot vestiging der theocratie in Israël en wijst hij door deze negatie meer dan enig ander der z.g. historische geschriften van het O.T. heen naar de komende Christus. In de kring der aanhangers van Kuenen en Wellhausen staat de schrijver van de boeken der K. niet hoog aangeschreven. Wie het geweest is, weten wij niet. Men heeft wel gedacht aan Ezra. Deze oude opvatting wordt tegenwoordig nog voorgestaan door Albright. Over de tijd, waarin de boeken der K. geschreven werden, bestaat geen eenstemmigheid. Aalders denkt aan 336 v. C. of slechts weinig later; H. H. Grosheide aan ± 400 v. C. (zie Geref. Theol. Tijdschr. 1935, bl. 170—182); Noordtzij aan de tijd tussen 300 en 250 v. C.; A. van Selms aan ± 400 v. C. Velen denken aan een tijdstip tussen 350 en 250 v. C.

< >