De Bijbel spreekt van de k. der heiligheid: een gouden plaat die met een purperen snoer bevestigd was aan de muts van de hogepriester, Ex. 29 : 6. Van die k. wordt gezegd dat hij op het voorhoofd van de hogepriester is, opdat deze drage de ongerechtigheid der heilige dingen, welke de kinderen Israëls zullen geheiligd hebben, in alle gaven hunner geheiligde dingen; d. i.: Hij die de zonden van Israël draagt, biedt, in verzekering van Gods heiligheid aan het voorhoofd, de waarborg, dat deze de zonden vergeeft, Ex. 28 : 38.
Daarnaast is de k. voor de koning het zinnebeeld van macht en majesteit, Ps. 21 : 4; 132 : 18. Het woord k. kon figuurlijk betekenen het meest waardevolle, dat wat iemand siert, Spr. 16 : 31.
Waar k. in het N.T. voorkomt, is het menigmaal te verstaan als krans. Zulk een krans was vervaardigd uit echte of uit metalen bladeren. Zij werd uitgereikt aan overwinnaars in wedstrijden, ook gedragen door zegevierende veldheren. Men denke hier ook aan de doornenk. In de visioenen in de Openb. vermeld, zijn k. bedoeld in de bij ons gebruikelijke zin.