Spr. 30 : 1 luidt in St.Vert.: „De woorden van Agur, de zoon van Jaké; een last. De man spreekt tot Ithiël, tot Ithiël en Uchal”.
Men kan i.p.v. het Hebr. lĕ’ītī’ēl lezen: lāītī’ēl, en i. p.v. wĕ’oekāl: wā’ēkĕl. Men verandert dan niets in de medeklinkers, slechts in de klinkertekens, die er later bijgevoegd zijn, en maakt in het eerste geval (dat van I.) tevens een andere afdeling der woorden. Zo krijgt men, wat N.B.Gen. heeft: „De woorden van Agur, de zoon van Jake. De godsspraak. Deze man zegt: Ik tobde mij af, o God, ik tobde mij af, o God, en ik versmacht.” — Overigens komt een Benjaminiet voor, die de naam I. draagt, Neh. 11 : 7.