Gen. 10 : 22, 1 Kron. 1 : 17 komt Elam voor als de oudste zoon van Sem. Elam betekent Oostland of Hoogland.
De E. zijn de bewoners van het hoogland ten O. en ten NO. van Babylonië. Zij waren een krijgshaftig volk, dat vooral goede boogschutters bezat, Jes. 22 : 6, Jer. 49 : 35. Telkens weer maakten zij het de Babyloniërs en de Assyriers lastig, totdat hun macht door de Assyrische koning Assoerbanipal werd vernietigd. Op hun plundertochten veroverden zij monumenten op de bewoners van Mesopotamië. Bekend is de vondst van de wet van Chammoerabi bij de opgravingen te Susa, waarheen Sutruk-Nahhunte I (± 1200—1168) deze steen met andere stèlen had weggevoerd.Van een rijk der E. als een aaneengesloten vast geheel is bijna nooit in de lange geschiedenis der E. sprake geweest. Verschillende dynastieën hadden meestal gelijktijdig een deel van het gebied in handen. Door het gebrek aan voldoende gegevens uit Elam zelf kunnen wij ons van de geschiedenis der E. niet een heldere voorstelling maken, vooral niet wat de binnenlandse toestand betreft. Hun beschaving schijnt ouder te zijn dan die der Babyloniërs. Zelfs in hun oudste periode stonden de E. zelfstandig tegenover de Sumeriërs. Men heeft de veronderstelling uitgesproken, dat het oudste Elamietische schrift een voorloper geweest is van het Sumerische, hoewel anderen op grond der opgravingen van andere mening zijn. Wel hebben de E. later het Akkadische schrift overgenomen, maar zij behielden hun eigen taal. — De voornaamste goden der E. waren Humban, zijn gemalin Kirisa, en Insoesinak, „de heer van Susa”. Dan is nog vooral bekend een lagere god: Nahhoente. De Elamiet. god Lakamar heet in het Hebr. Laomer. Veel koningen dragen namen, waarin een godsnaam voorkomt. De Elamietische goden werden vereenzelvigd met beelden, men bouwde tempels voor hen en verheerlijkte hen in inschriften. Offers, b.v. van schapen, werden aan die goden gebracht. Uit de opgravingen is gebleken, dat de E. aan het voortbestaan van de doden geloofden, daar men aan hen gaven meegaf in het graf. Reeds in de oudste historische tijd horen wij van botsing tussen de Babyloniërs en de E. Sargon van Akkad had strijd met hen te voeren. Manistoesoe van Akkad heeft Susa veroverd. Naram-Sin sloot een verdrag met de koning van Elam. Dit verdrag schijnt tegen de Goeti gericht te zijn, die evenwel Akkad en Susa veroverden. Zie Babylonië. Men kan uit de goden, die als getuigen bij dit verdrag aangeroepen worden, opmaken, dat er toen een godin Pinikir aan het hoofd van de Elamietische goden stond. Doengi of Sjoelgi slaagde er in de E. aan Sumer en Akkad te onderwerpen. Van deze periode is invloed uitgegaan op de Elamietische kunst. Maar later werd Babylonië door de E. geplunderd en is zelfs Ibi-Sin, de koning van Ur, als gevangene naar Elam gevoerd door de Elamietische koning Insoesinak. Zie Babylonië. Daar staat ook, dat Chammoerabi verslagen heeft Rim-Sin, de zoon van Koedoer-Maboek, de Elamiet, die vóór Rim-Sin diens broeder Warad-Sin op de troon van Larsa had geplaatst. Op grond van de nieuwe datering van Chammoerabi kan van een gelijkstelling van deze Koedoer-Maboek met Kedorlaomer, de koning van Elam in Gen. 14 : 1, geen sprake zijn. De Kassieten of Kaspiërs, die enkele eeuwen over Babylonië regeerden, worden ook Noord-E. genoemd in onderscheiding van de eigenlijke E., die de Zuid-E. heetten. Naar men in het art. Babylonië kan zien, hebben de E., die zelf ook de macht van de Kassieten ondervonden en met hen gestreden hebben, tenslotte de Kassieten verslagen. De Elamietische koning, die dit deed, heette Soetroek-Nahhoente I. Deze veroverde Sippar, Babel, Nippoer, Akkad en andere steden en doodde in een veldtocht de laatste koning der Kassieten, ± 1170 v. C.
Na een periode, waarin de E. grote macht hadden, heeft Nebukadnezar I van Babel in 1130 Susa veroverd. Van de tijd tussen 1100— 750 v. C. weten wij van Elam zo goed als niets. Na die tijd komen de E. vooral voor als tegenstanders van de Assyriërs. Sanherib b.v. laat zich in de allersmadelijkste taal over de E. en hun koningen uit, aan wie hij telkens de handen vol had en die de vijanden van Assur in Babylonië steunden. Eindelijk maakte Assoerbanipal ± 640 v. C. aan de macht der E. een einde. Hij veroverde Susa en plunderde het, verwoestte het grondig, voerde mensen en dieren, „talrijker dan sprinkhanen”, naar Assur. E. behoorden tot de kolonisten, die Assoerbanipal deed wonen in de stad en het district Samaria, vgl. Ezra 4 : 9,10. Doch door deze vernietiging van Elam deden de Assyriërs zichzelf groot kwaad. De Meden konden nu opdringen en hebben in 612 v. C. Ninevé veroverd. Ook Elam kwam onder hun macht. Reeds eerder, ± 700 v. C., hadden de Perzen zich in Elam weten te vestigen en daar hoe langer hoe meer macht gekregen, al kwamen zij zelf onder invloed van de Elamietische beschaving. Een van hun aanvoerders was Achaemenes, een stamvader van het geslacht der Achaemeniden. De bekende koning Kores of Cyrus en zijn voorvaders noemden zich „koningen van Ansan”, het gebied ten ZO. van Elam, d. w. z. Perzië. Merkwaardig is ook, dat Darius Hystaspis (522—486 v. C.) in een bekende inscriptie gebruik maakt van drie talen: Perzisch, Elamietisch en Babylonisch. De Perzen maakten Susa tot een van hun residentiesteden, zie het boek Ester. Wel maakten E. onder Darius een opstand, maar deze werd bedwongen. Uit Hand. 2 : 9 blijkt, dat het Elamietisch zich nog lang als taal gehandhaafd heeft.
Elam en de E. worden in de Bijbel vermeld Gen. 10 : 22; 14 : 1, 9, 1 Kron. 1 : 17, Ezra 4 : 9, Jes. 11 : 11; 21 : 2; 22 : 6, Jer. 25 : 25; 49 : 34—39, Ez. 32 : 24, Dan. 8 : 2, Hand. 2 : 9. Vooral de profetie van Jer. 49 : 34—39 verdient de aandacht; naast de bedreiging is er ook een belofte voor Elam. In de Schrift wordt telkens weer de nadruk gelegd op de krijgshaftigheid der E. Directe invloed op Israël hebben zij niet gehad, al blijkt uit Jes. 11 : 11, dat er van de weggevoerde Israëlieten ook onder de E. hebben geleefd. De E. hebben een rol, zij het dan ook een ondergeschikte, in het grote geheel van het gebeuren in de O.T.-ische tijd gespeeld.