1. O.T.
De Bijbel biedt geen doorlopende jaartelling. Wanneer wij ons tot het O.T. beperken, dan zien wij, dat de Israëlieten net zo min als de andere volken der Oudheid er een algemeen chronologisch systeem op nahielden, zoals b.v. tegenwoordig de Christenvolken hun jaartelling beginnen bij de geboorte van Christus. Het is nu de moeilijkheid om de gebeurtenissen, die vóór die geboorte vallen, te dateren. En dit geldt uiteraard ook van de gebeurtenissen, ons meegedeeld in het O.T. Wij vinden b.v. Gen. 10 : 10 een datering naar de zondvloed; Gen. 16 : 3 vinden we een opgave van een feit, dat gedateerd wordt naar Abrams komst in Kanaän. Van meer belang is echter de datering naar de uittocht van Israël uit Egypte, Ex. 16 : 1; 19 : 1; Num. 1 : 1; 9 : 1; 33 : 38, 1 Kon. 6 : 1. Ook treffen we een datering naar de ballingschap van koning Jojachin aan, 2 Kon. 25 : 27, Jer. 52 : 31, Ez. 1 : 2; 8 : 1; 20 : 1; 24 : 1; 26 : 1; 29 : 1, 17; 30 : 20; 31 : 1; 32 : 1, 17; 33 : 21; 40 : 1, en naar de verwoesting van Jeruzalem door Nebukadnezar, Jer. 1 : 3, Ez. 40 : 1.De Egyptenaren hadden, in onderscheiding van de Israëlieten en de Babyloniërs en de andere volken in het nabije Oosten, niet een maanjaar, maar een zonnejaar, dus niet een jaar van 354, doch van 365 dagen. Het begin van dit jaar viel telkens omstreeks half Juli, wanneer Sirius of Sothis opging als morgenster. Deze opgang viel zo ongeveer samen met het wassen van de Nijl. Daar het jaar echter 365¼ dag lang is, kwam Sirius na iedere 4 jaar 1 dag later op. Na 100 jaar was Sirius dus pas zichtbaar op de 25e dag van het jaar en eerst na 1460 (= 4 × 365) jaren valt de opgang van Sirius als morgenster weer op de oude datum. De Egyptische priesters lieten echter het burgerlijke jaar steeds op een vast tijdpunt beginnen, dus de kalender was practisch gekoppeld aan de Nijlwas. Zie voor een en ander het artikel „De oorsprong van onze tijdrekening” in N.R.Crt. 1 Jan. 1939.
De genoemde periode van 1460 jaar noemt men Sothisperiode. Deze begon dus, wanneer de aanvang van het burgerlijke jaar samenviel met de opgang van Sirius als morgenster. Bekend is, dat er een Sothisperiode begon in 1320 v. C. Sommigen nemen aan, dat deze Egyptische tijdrekening door de Egyptenaren is ingevoerd in 4241 v. C. Anderen denken aan 2781 v. C. De Babyloniërs berekenden sinds de tijd der Kassietische dynastie de gebeurtenissen naar de regeringsjaren der koningen. In Assyrië had men de z.g. eponymenlijsten, d. w. z. lijsten van hoogwaardigheidsbekleders in het rijk. Dank zij deze lijsten staat de Assyrische c. van 890—648 voor ons vast. Elk jaar wordt op deze lijsten door een hoge beambte, limu of limmu aangeduid. Soms wordt een belangrijke gebeurtenis in zulk een jaar vermeld. Nu staat er bij het 9e jaar van koning Assoerdan III, dat er in de maand Sivan een zonsverduistering plaats had. Men kan deze zonsverduistering op grond van astronomische berekeningen dateren op 15 Juni 763. Hierin heeft men het vaste punt gevonden voor de datering van de Assyrische koningen. En daarmede tevens voor de O.T.ische c. Men krijgt dan door de vermelding in Assyrische opschriften van Achab en Jehu voor het sterfjaar van Achab 854 v. C. en voor het eerste jaar van Jehu 842 v. C., en kan nu aan de hand van de opgaven van de regeringsjaren der koningen in de Bijbel verder rekenen. Zie voorts Achab, Assyriërs (alwaar ook over de nieuw ontdekte koningslijst van Chorsabad), Babylonië.
1 Kon. 6 : 1 blijkt, dat het 480e jaar na de uittocht uit Egypte samenvalt met het 4e regeringsjaar van Salomo, d. i. 969 v. C. De uittocht heeft dus volgens 1 Kon. 6 : 1 plaats gevonden in 1449 v. C. Misschien is hij te stellen 1447 of 1445 v. C., zie Exodus. Tegen deze datering van de uittocht pleit niet, dat in het boek Richteren meer jaren dan 480 worden gevonden voor die periode van Israëls geschiedenis. Want sommige richters kunnen gelijktijdig in verschillende delen van het land zijn opgetreden. Israël heeft volgens Ex. 12 : 40 in Egypte 430 jaar gewoond, dus Jakob ging daarheen ± 1445 + 430 = ± 1875 v. C. Hij was toen 130 jaar oud (Gen. 47 : 9), dus geboren ± 2005 v. C. Isaak was bij Jakobs geboorte 60 jaar (Gen. 25 : 26), dus zelf geboren ± 2065 v. C. Abraham was 100 jaar oud bij Isaäks geboorte (Gen. 21 : 5), dus zelf geboren ± 2165 v. C. En aangezien Abrams roeping plaats vond, toen hij 75 jaar was (Gen. 12 : 4), moet deze worden gesteld ± 2090 v. C. Zie ook Abraham. Telt men nu de cijfers, die gegeven worden in Gen. 11 : 10—32, gewoon bij elkander op, dan krijgt men 292 jaar tussen de zondvloed en de geboorte van Abram. De zondvloed heeft dan plaats gehad ± 2457 v. C. En volgens Gen. 5 krijgt men volgens de Hebr. tekst der Masoreten een totaal aantal jaren van 1656 tussen Adam en de zondvloed. De schepping viel dus ± 4113 v. C.
Deze cijfers zijn onmogelijk overeen te brengen met wat wij weten aangaande de oudste geschiedenis der Babyloniërs, der Assyriërs en der Egyptenaren. Men zie de desbetreffende artikelen. Opgemerkt moet worden, dat de cijfers, die door de Samaritaanse codex van de Pentateuch en door LXX in Gen. 5 en 11 geboden worden, verschillen van die van de Hebr. tekst der Masoreten. De Samaritaanse codex heeft tussen Adam en de zondvloed 1307, LXX 2242 of 2262 jaar. Voor de periode tussen de zondvloed en de geboorte van Abram heeft de Samarit. Pentateuch 942, LXX 1072 jaar. Men kan de laatstgenoemde cijfers verklaren uit het besef, dat een periode van 292 jaar tussen de zondvloed en Abrams geboorte veel te kort is. Nu hebben zowel v. Gelderen als Aalders ter oplossing van het probleem de veronderstelling geuit, dat in Gen. 11 : 10—26 een groot aantal generaties uitgelaten zijn, net zoals dit het geval is in andere geslachtsregisters in de Schrift, m.n. Matt. 1 : 1—16. Zie Aalders K.V. Genesis I, bl. 315, 31(5, v. Gelderen in Bijb. Handboek I, bl. 111, 112. Men krijgt dan tussen de zondvloed en de geboorte van Abram een periode van ± 2400 jaar. De zondvloed zou dan volgens onze berekening hebben plaats gehad ± 4565 v. C. Het is mogelijk, dat in deze richting de oplossing moet worden gezocht voor een vraagstuk, dat moeilijk is, en zich vooral beweegt rondom de datering van de zondvloed.
Wat de tijd na de ballingschap betreft, krijgen wij in de Seleucidische jaartelling, die in 312 v. C. begint, een doorlopende jaartelling. Deze wordt reeds in de boeken der Maccabeën toegepast; zie reeds 1 Macc. 1 : 11, waar staat: „en deze Antiochus Epiphanes begon te regeren in het 137e jaar van het Griekse rijk”. Afgedacht van de reeds vermelde moeilijkheden zijn er nog, die betrekking hebben op de duur van het verblijf der Israëlieten in Egypte, op de regeringsduur der afzonderlijke koningen van Juda en Israël, etc. Deze komen, indien nodig, telkens bij de desbetreffende artikelen ter sprake. In deze encyclopaedie is telkens dankbaar gebruik gemaakt van het materiaal, m. n. ten opzichte van de periode der koningen, bijeengebracht door v. Gelderen.
2. N.T. De verschillende in het N.T. vermelde feiten zijn uitermate moeilijk te dateren. Vooreerst, omdat een bepaalde ook elders bekende datum, slechts zelden wordt aangegeven. Feitelijk komt hier alleen in aanmerking Luc. 3 : 1, waar het 15e jaar van Tiberius wordt genoemd. Toch moet getracht worden aan de hand van verschillende feiten een schema op te stellen, waarin dan de gebeurtenissen, in het N.T. verhaald, moeten worden ondergebracht. Daarbij doet zich in de tweede plaats het bezwaar voor, dat de feiten in het N.T. beschreven vallen in een betrekkelijk korte periode, dat is vlak na elkander. Dat eist een tot in de kleinigheden nauwkeurige c. En nu zijn er een aantal omstandigheden die beletten die te geven. Onze jaartelling begint bij de geboorte van Jezus. Doch Jezus is zeker niet in het jaar 1 geboren, aangezien Hij ter wereld kwam tijdens de regering van Herodes de Grote, die 4 v. C. stierf. De geboorte van Jezus valt dus in 5 of 6 v. C.
Er is groot verschil van mening over de vraag, hoe lang de openbare werkzaamheid van Jezus op aarde heeft geduurd. Volgens de synoptische evangeliën kan heel dat werk in één jaar zijn afgelopen. Johannes echter schijnt een 2½ à 3 jaar te vragen. — Het is niet gemakkelijk te schatten, hoe groot het tijdsverschil is van de in Hand. beschreven gebeurtenissen. Wel geven Hand. ons enkele vaste punten: de verdrijving der Joden uit Rome door Claudius, 18 : 2, en vooral de komst van Paulus te Corinthe, omdat we weten, dat Gallio 50 n. C. stadhouder van Achaje is geworden (uit een te Delphi gevonden inscriptie). — Vervolgens is er verschil van mening over de datering van Paulus’ brieven, m.n. van die aan de Galaten, die door sommigen zeer vroeg, door anderen op de 2e zendingsreis wordt gesteld. Rekenen we nu, dat Jezus 5 of 6 v. C. werd geboren, dat Joh. de Doper optrad ± 29 n. C., dat Pilatus 26—28 n. C. procurator werd, Herodes Agrippa 44 stierf, Paulus 50 te Corinthe kwam, Felix 52 en Festus 59 of 60 procurator werd, dan hebben we een ruw schema. De kruisiging van de Heiland moet vallen 29—30, de bekering van Paulus 30 of 31, de synode der apostelen ± 44, Paulus’ komst te Rome 60. Voor de datering der Bijbelboeken zie men de afzonderlijke artikelen.