worden genoemd Matt. 12 : 4; 13 : 55; Marc. 3 : 31; (6 : 3); Luc. 8 : 19; Joh. 2 : 12; 7 : 3, 5; Hand. 1 : 14; 1 Cor. 9 : 5; Gal. 1 : 19. Reeds in de Oudheid is er verschil geweest over de vraag, wat onder b. moet worden verstaan.
De Roomse kerk leert nog steeds, dat Maria haar leven lang maagd gebleven is en dat wat het N.T. b. noemt Jezus’ neven zijn geweest. De Protestanten denken doorgaans en terecht, aan kinderen van Jozef en Maria, die geboren zijn na de geboorte van Jezus. Als namen van b. worden genoemd, Jacobus, Jozef, Simon en Judas. Aanvankelijk geloven de b. niet, Joh. 7 : 4. Na de opstanding wordt dit anders. Jezus is aan Jacobus verschenen, 1 Cor. 15 : 7. De b. zijn evenals Maria bij de apostelen, Hand. 1 : 14. Jacobus wordt, als de apostelen Jeruzalem verlaten hebben, de leider der gemeente aldaar, Hand. 12 : 17; 15 : 13. Hij is ook de schrijver van de brief van Jacobus, Jac. 1 : 1, Judas die van de brief van Judas, Jud. : 1. Van Jozef en Simon is ons verder niets bekend.