De Bijbel beschouwd; alle goden der volken buiten de ware God, de schepper van hemel en aarde, de God van Israël, als a., niet bestaande goden. Paulus verwijt aan de heidenen, dat zij de majesteit van de onvergankelijke God hebben vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren, Rom. 1 : 23.
De haat van het nationaalsocialisme tegen het O.T. was voor een groot gedeelte te verklaren uit het feit, dat de Here geen andere goden voor zijn aangezicht wil hebben Ex. 20 : 3. Zelfs mocht van Hem, de ware God, geen beeld gemaakt worden, Ex. 20 : 4. De Here is Israëls Man.Voor het bedrijven van afgoderij heeft het O.T. de tekenachtige uitdrukking: overspelig nalopen, nahoereren, vgl. Ex. 34 : 15, 16, Lev. 17 : 7; 20 : 5, Deut. 31 : 16, Richt. 2 : 17; 8 : 33, Ez. 20 : 30 e.a. De a. krijgen in de Schrift weinig eervolle namen. De naam, die ook in N.B.Gen. door a. wordt weergegeven, betekent eigenlijk: nietigheden, zie b.v. Lev. 19 : 4, Ps. 97 : 7, Jes. 2 : 8. Andere namen zijn: gruwelen, drekgoden (b.v. Deut. 29 : 17). Bekend is de spot der profeten met de afgoden, zie Jes. 44, Hab. 2 : 18, 19. Israël heeft zich telkens weer aan dienst van a. bezondigd. Jeremia verwijt Juda: „naar het getal uwer steden zijn uw goden”, Jer. 2 : 28. Voordat Abram geroepen werd, dienden Israëls vaderen in Mesopotamië de a., Joz. 24 : 14, 15. Ook in Egypte maakte Israël zich aan afgoderij schuldig, zie Ez. 23 : 2, 3, 8. 19, 21, 27. Pas na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap verdwijnen de a. van hout en steen, van zilver en goud uit Israëls midden. Wat niet zeggen wil, dat de zonde tegen het eerste gebod verdwenen was! In de tijd vóór de ballingschap hing veel af van de houding der koningen. Salomo gaf in zijn laatste levensjaren een slecht voorbeeld, 1 Kon. 11 : 5—7. Achab, Achaz, Manasse, om niet meer koningen te noemen, dienden de a.
Politieke overwegingen (b.v. de Assyriërs te vriend te houden) speelden naast invloed van heidense vrouwen (Salomo’s liefde tot Moabietische, Ammonietische, Edomietische, Sidonische, Hethietische vrouwen, zie 1 Kon. 11 : 1—4; Achab en Izebel!) een rol. Zeer verleidelijk waren de sexuele uitspattingen aan de eredienst der a. verbonden. De opgravingen hebben talloze afgodsbeelden en -beeldjes aan het licht gebracht en een goed inzicht gegeven in de door en door verdorven omgeving, waarin Israël in Kanaän verkeerde. Het rijk der 10 stammen is door de afgoderij, die het bedreef, te gronde gegaan, en ook Juda heeft vnl. daaraan zijn ballingschap in Babel te wijten, zie 2 Kon. 17; lees de profetie van Jeremia en die van Ezechiël. Men vergelijke voor de a., die in de Bijbel genoemd worden, de desbetreffende artikelen.