„mijn vader is Jah” (Jah is verkorting van Jahwe). Verschillende personen, die in de Bijbel voorkomen, dragen deze naam:
1. De vrouw van Hezron, een nakomeling van Juda, 1 Kron. 2 : 24.
2. Een man uit de afstammelingen van Aäron, 1 Kron. 24 : 10, vgl. Luc. 1 : 5.
3. Een Benjaminiet, 1 Kron. 7 : 8.
4. De tweede zoon van Samuel, die evenals zijn broer Joel richter was te Berseba en omkoopbaar bleek, 1 Sam. 8 : 2, 1 Kron. 6 : 28.
5. Een zoon van Jerobeam I, 1 Kon. 14 : 1—18. Volgens het getuigenis van de profeet Ahia bevond zich in hem iets, dat de Here aangenaam was. Daarom zou hij alleen van Jerobeams huis, nl. van de mannelijke personen van dat huis, in een graf komen, 1 Kon. 14 : 13. Zijn ziekte, waarover de vrouw van Jerobeam de profeet Ahia kwam raadplegen, eindigde in zijn sterven bij haar terugkeer, naar het woord des Heren, door Ahia vertolkt.
6. Een koning van Juda (915—912 v. C.), vgl. 2 Kron. 12 : 16; 13 : 1—14 : 1. In 1 Kon. 15: 1—8 wordt hij Abiam genoemd. Doch de betekenis van de naam blijft dezelfde. Zijn moeder heette Maächa, dochter van Abisalom, 1 Kon. 15 : 2. Dit zal wel een kleindochter van de bekende Absalom, de zoon van David, geweest zijn, vgl. 1 Kron. 11 : 18—22, 2 Kron. 13 : 2. De dochter van Absalom, Tamar, 2 Sam. 14 : 27, zal wel heel jong getrouwd zijn met Uriël. Maächa was dan hun dochter en de moeder van A. A. wandelde in al de zonden van zijn vader Rehabeam, 1 Kon. 15 : 3. Hij voerde oorlog met Jerobeam I van Israël, vgl. 1 Kon. 15 : 7, 2 Kron. 13, en was in die strijd voorspoedig, zodat hij zelfs Bethel veroverde. Hij had 14 vrouwen en 22 zonen en 16 dochters. Hij regeerde slechts 3 jaar en werd opgevolgd door Asa.
7. De moeder van Hizkia, 2 Kron. 29 : 1, ook wel Abi genoemd, 2 Kon. 18 : 2, een dochter van Zacharia.
8. Een hoofd der priesters, die met Zerub-babel optrokken naar Juda, vgl. Neh. 12 : 4, 7, 17, vgl. Neh. 10 : 7.