Tijd
m. (-en), 1. de voortgang en opvolging der gebeurtenissen en verschijnselen als een zelfstandige en ononderbroken eenheid beschouwd : bij het ordenen der waarnemingen wordt gebruik gemaakt van tijd en ruimte : de tand des tijds, zie bij Tand ; de tijd gaat snel, vliegt; de tijd vergaat, verloopt, verstrijkt, staat niet stil; de tijd baart rozen, zi...