Schuin
bn. bw. (-er, -st), 1. afwijkend van de loodrechte of horizontale richting, hellend, scheef, niet rechthoekig : schuine letters; een schuine lijn; een schuin vlak ; ’s avonds vallen de zonnestralen schuin; een stuk hout schuin bijwerken, bijsnijden; een schuin toelopend gat; schuin geslepen rand aan spieg...