Schobberdebonk
In de bw. uitdr. op de schobberdebonk lopen, klaplopen; op avontuur lopen (of er wat af zal vallen); — (gew.) voor schobberdebonk lopen, er als een schooier bij lopen.
Van Dale Uitgevers (1950)
In de bw. uitdr. op de schobberdebonk lopen, klaplopen; op avontuur lopen (of er wat af zal vallen); — (gew.) voor schobberdebonk lopen, er als een schooier bij lopen.
Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)
(< schobber, schooier + bonk, kerel), in de verb. op de schobberdebonk lopen, gaan, zitten, aan de bedelstaf zijn, klaplopen, bedelen: Daar valt nog wel eens een stuk en een brok van af voor de koters. Al zitten ze nou niet op de schobberdebonk, want ome Toon heeft zelf een paar goeie jatten aan zijn lijf, SMIS2 297.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Marc de Coster (1998)
op de - lopen Bargoense uitdr. voor ‘klaplopen, bietsen; bij anderen eten trachten te vinden’. Volgens Stoett letterlijk ‘lopen op schobben en bonken, d.i. op schuifjes (kliekjes) en beenderen’. Wat schobben dan wel bet., is niet erg duidelijk. Ter Laan wij st echter op het Groninger woord opschobberen ‘bij elkaar zoeken; al dwalende vinden’. Een h...
H. Beem (1975)
uf schobberdebonk gein; op de zak van anderen teren, klaplopen; aan het Nederlands of oostfries ontleend; eigenl. het afknabbelen van de botten.
Jozef Verschueren (1930)
(də'bonk) v. alleen in de uitdrukking: op (de) lopen, op de klap lopen, op de zak van anderen teren.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: