schobberdebonken
(1935) (Barg.) bedelen; klaplopen. • Schobberdebonken: rondscharrelen. In Noord-Holland is 'schobberdebonk' 'zonder geld, arm' bekend. (J.C. de Buisonjé: Bargoense woordenlijst. 1935) • Juist m'n schobberdebonken als kind langs de havens en de boten, de stapels en de vemen, het kris-kras dalven in de hoeken en holen van alle wijke...