Schipper
m. (-s), SCHIPPERTJE, o. (-s). 1. gezagvoerder van een schip (in de spreekt, alleen in toepassing op die van kleine schepen, als rechtst. in meer alg. zin); — (fig.) hij is schipper te voet geraakt, hij is afgezet, uit zijn betrekking ontslagen; — schipper en stuurman tevens zijn, besluiten nemen en ze zelf uitvoeren; 2. o...