Pas
I. (<Fr.<Lat.), m. (-sen), 1. trede, tred, schrede, stap: een flinke, veerkrachtige pas; — ruimte die men aflegt bij een stap : grote passen maken; — (mil.) de op voorgeschreven wijze gemaakte beweging der voeten bij het marcheren: de lengte der passen wordt gerekend van hiel tot hiel; de pas markeren, hem op de plaats aangeven zo...