Wat is de betekenis van Paasfeest?

o. (-en), feest van Pasen.

paasfeest - zelfstandig naamwoord uitspraak: paas-feest 1. feest waarop herdacht wordt dat Christus uit het graf is opgestaan ♢ een van de christelijke feestdagen is het paasfeest Zelfstandig naamwoord: paas-feest he...

Het voorjaarsfeest waarbij de antroposofie de aandacht leidt naar de verschijning van de opgestane Christus in het etherlichaam van de aarde. Vanaf het opstandings moment is de etherische Christus te schouwen door mensen die daarvoor de zintuigen hebben ontwikkeld.

Zie Pesach.

Zie Pascha.

Men kan onder de naam P. het Pascha en het feest der ongezuurde broden samenvatten. De instelling van het P. vinden wij Ex. 12 : 1—28; 13 : 3—10; Lev. 23 : 4—8; Nam. 28 : 16—25; Deut. 16 : 1—8, 16, 17, vgl. Ex. 12 : 29—50; 23 : 14—19; 34 : 18—25; Ez. 45 : 21—24. In de maand van de uittocht uit Egypte werd door Jahwe aan Mozes en Aäron bevolen, tot...

(Pasen, Aram. pascha, Hebr. pèsach, „voorbijgaan"), oorspr. een natuurfeest, bij vollemaan in het voorjaar gevierd met offermaaltijd van de nieuwe oogst en de nieuwe dracht der kudde. Israël vierde het P. in de nacht van 14--15 Nisan (Abib) ter herdenking van de uittocht uit Egypte met een gebraden lam, ongezuurde broden en b...

o. -en (Israëlieten: het feest van het ongedesemde brood; het duurde 7 dagen met een vooravond, waarop het Paaslam werd gegeten; z. Pascha: Christenen: het feest van ’s Heren verrijzenis); Paasgezang o. -en (kerkgezang op het Paasfeest; lied, toepasselijk op het Paasfeest); Paaskaars v. -en (hoge, versierde kaars, die van Zaterdag...

o. (-en), feest van Pasen.