Op de(n) pof, (- bof)
In de uitdr. iets op den pof(- bof) koopen, iets op krediet koopen, niet dadelijk betalen (Harreb. II, 191); in Vlaanderen ook op den pof drinken, op eens anders kosten drinken, en op den pof gaan, ergens gaarne blijven eten (vgl. ‘Klaploopen’ en Schuermans, 495 b); in soldatentaal: zonder verlof weggaan (ook in Zui...