Meer
I. (meren), 1. o., (veroud. en dicht.) zee: de zonne zonk in ’t meer. 2. o. en v., binnenwater van enige omvang, inz. een met water gevuld bekken. 3. v., polder ontstaan door het droogleggen van een meer (2.); (gew. inz.) de Haarlemmermeer: hij werkt in de Meer. II. v. (meren), (gew.) merrie. III. I. bw., 1. sterker, in hoge...