Dartel
bn. bw. (-er, -st), 1. geneigd tot spelen, tot rondspringen: een dartel veulen ; die jongen is nog veel te dartel om een uur achtereen te werken ; — levendig, vrolijk, uitgelaten: het dartele spel; de dartele jeugd; 2. loszinnig, wulps: het dartele Franse hof; hij wordt op zijn oude dag nog dartel, legt het nog met de meisjes aan.