Bogen
(boogde, heeft geboogd), 1. bluffen, roemen, stoffen op: op zijn afkomst bogen; hoog opgeven van: op zijn ervaring bogen. 2. dankbaar prijzen; trots, prat zijn op iets: waar Bloemendaal op keur van bloemen boogt. 3. (w. g.) vertrouwen stellen in, steunen; — (gew.) vliegers oplaten.