In tegenstelling met de muziek bestaat er geen internationaal erkend systeem voor het noteren van dans. Nochtans hebben de meeste koreografen door de eeuwen heen de noodzaak gevoeld hun creaties schriftelijk vast te leggen om ze te bewaren voor de toekomst.
Ze ontwikkelden een persoonlijke methode, die echter bijna uitsluitend door henzelf kon ontcijferd worden en zo gingen hun balletten toch verloren voor de volgende generaties.In zijn boek Orchésographie (1588) maakte de Fransman Thoinot Arbeau een gedetailleerde studie van de dansen die de aristocratie op bals uitvoerde. Hij stelde iedere pas of bewegingssequens door de eerste letter ervan voor. Zo moest ‘R.b.ss.ddd.rrr.b.’ gelezen worden: révérence, branie, 2 simples, 3 doublés, 3 reprises, branie. Dat kon in die tijd nog, het aantal bestaande passen was immers zeer klein.
Pierre Beauchamp, dansmeester van Lodewijk XIV en grondlegger van het klassieke ballet, vond een systeem uit waarin lichtgebogen lijnen de af te leggen grondweg toonden. Daarlangs werden de passen getekend die terwijl gedanst moesten worden. Raoul Feuillet beschreef deze methode als de zijne in Chorégraphie, ou l’Art d’écrire la Danse (1701). Beauchamp daagde hem voor het gerecht, maar hij stierf vooraleer er uitspraak kon gedaan worden. Pécour, die Beauchamp opvolgde als balletmeester van de Opera van Parijs, maakte van dit systeem gebruik om enkele balletten te noteren.
In 1852 publiceerde de danser-koreograaf Arthur Saint-Léon La Sténochorégraphie, ou l’Art d’écrire promptement la Danse. Hij gebruikte de vijflijnige muziekbalk met, iets hoger, een zesde lijn. Met behulp van ‘spijkerfiguurtjes’ tekende hij daarin de danspassen. Parallel onder de dansbalk kon men de muziek schrijven, zodat men tegelijkertijd kon aflezen hoe de bewegingen synchroon met de muziek moesten worden uitgevoerd. De Duitser Zorn bouwde deze methode verder uit, maar later werd alles weer vergeten.
Vladimir Stepanov, docent aan de Keizerlijke Balletschool te St.-Petersburg, ontwierp een systeem dat men kan bestuderen in zijn boek Alphabet des Mouvements du Corps Humain (Parijs 1892). Verscheidene grote klassieke balletten zoals Het zwanenmeer en de Schone slaapster werden genoteerd. Hij gebruikte een horizontale balk: vier lijnen, daarboven een ruimte, dan drie lijnen, weer een ruimte, ten slotte twee lijnen. De danspassen werden weergegeven door muzieknoten en de grondweg werd boven de balk getekend. Het systeem van Stepanov werd door de zeer bekende danser-koreograaf Leonide Massine uitgewerkt en gebruikt in zijn onderwijs van de koreografie.
De beroemdste danser aller tijden, Vaslav Nijinski, tevens koreograaf van enkele zeer revolutionaire balletten, werkte ook aan een notatiesysteem. Hij stelde het menselijk lichaam voor in een sfeer, verdeeld in segmenten met een netwerk van cirkels, waarlangs de verschillende lichaamsdelen zich konden bewegen. Nooit echter werd hierover iets gepubliceerd.
In de twintigste eeuw werden verschillende soorten van dansnotaties bedacht. Twee ervan bereikten werkelijk een internationale verspreiding.
1i. De Hongaar Rudolf von Laban, stichter van de Centraaleuropese school voor dans, noemde zijn systeem Kinetografie Laban (1928). Hij gebruikte een verticale balk, waarin van onderen naar boven werd gewerkt. Deze methode werd verder ontwikkeld door de Duitser Albrecht Knust enerzijds en door het Dance Notation Bureau te New York anderzijds. Ze is ingelast in het studieprogramma van verschillende universiteiten, voornamelijk in de V.S.
2. Rudolf Benesh en zijn echtgenote Joan, danseres van het Sadler’s Wells Ballet, stelden in 1955 te Londen een dansschrift op punt. De bewegingen worden er in een vijflijnige balk getekend, zoals de muziek. De beneshnotatie is de meest toegepaste methode bij internationale balletgroepen: het Royal Ballet, Ballet Rambert, Scottish Ballet, Festival Ballet in Groot-Brittannië, het Nationaal Ballet in Nederland, Stuttgart, München, West-Berlijn in West-Duitsland, het Koninklijk Zweeds Ballet, het Australisch Ballet, het Nationaal Ballet van Canada, het Capab Ballet in Zuid-Afrika, het Nieuw-Zeelands Ballet e.a. In België wordt beneshnotatie onderwezen in het Stedelijk Instituut voor Ballet te Antwerpen.
Labanotatie en beneshnotatie bieden het voordeel niet alleen toepasselijk te zijn op een afzonderlijke dansstijl, maar op elke vorm van menselijke beweging zoals mime, gymnastiek, atletiek, volksdansen... Benesh wordt zelfs gebruikt in de fysiotherapie.
Sedert 1951 werken Noa Esjkol en Abraham Wachmann in Israël aan een bewegingsschrift dat zeer mathematisch in elkaar steekt: een verticale X-as, waarlangs de lichaamsdelen worden voorgesteld en een horizontale T-as, die de tijdsduur bepaalt.
Een allerlaatste nieuwigheid op gebied van dansnotatie is Sutton Mouvement Shorthand, uitgedacht door een Amerikaanse danseres Valerie Sutton (1973). Ze bestaat uit allemaal geschematiseerde dansersfiguurtjes, getekend in een vergrote notenbalk, met daarbij een reeks symbolen voor allerhande details.
Elli Faict