Er zijn weinig mensen die de kans hebben gehad sepia’s in volle, sierlijke pracht te aanschouwen. Hoogstens komt men ze een enkele keer in een goed zeewateraquarium tegen.
Desondanks kent vrijwel iedereen een bepaald deel van deze tienarmige inktvis, namelijk zijn rugschild, of beter gezegd, zijn schelp, een dikke, kalkachtige plaat die aan de rugzijde van de sepia ligt en door de zogenaamde mantel van het dier wordt bedekt. Niet alle inktvissen hebben zo’n schelp; de ►octopus bijvoorbeeld moet het zonder zo’n inwendig skelet doen. Aan het strand kan men de schelp, doorgaans zeeschuim genoemd, als restant van een gestorven sepia, dikwijls vinden. Van de tien armen die om de mond van de sepia of zeekat zijn gegroepeerd, kunnen er twee, de tentakels, ver worden uitgerekt. In rust zijn ze ingetrokken maar als de inktvis iets van zijn gading ontdekt – en dat is gewoonlijk een garnaal of aanverwant schaaldier – dan schieten de vangarmen uit en grijpen de prooi met de grote zuignappen die zich aan het eind ervan bevinden. De buit wordt vervolgens overgegeven aan de korte armen. Vier rijen zuignappen op elk van die armen zorgen ervoor dat het slachtoffer geen schijn van kans krijgt, los te komen. Met behulp van de op een papegaaiesnavel lijkende kaken wordt het schaaldier kapotgebeten. Met de eerste beet druppelt er gelijk wat giftig speeksel in de wond waardoor de prooi snel wordt gedood.
Twee manieren van jagen heeft de sepia. De eerste is de actieve methode waarbij het dier achter z’n prooi aangaat of deze uit het zand opdiept. Bij de tweede manier graaft de sepia zich geheel of gedeeltelijk in het zand en wacht daar rustig tot iets eetbaars hem passeert – en dan schieten de lange armen naar voren. Daar in het zand ligt de inktvis niet alleen verborgen voor zijn prooi, maar ook voor vijanden. Het is dan namelijk heel moeilijk, hem te ontdekken, zelfs als hij gewoon bovenop het zand ligt. Zijn opvallend lijkende streeptekening komt prachtig overeen met de geribbelde zeebodem en is een perfecte camouflage.
Gelijk alle ►inktvissen beschikt de sepia over een sifon of trechter met behulp waarvan het dier als door een raket snel voor- en achteruit kan worden gestuwd. Dat gebeurt vrijwel uitsluitend wanneer er gevaar dreigt. Ziet hij geen kans zo aan een vijand te ontkomen, dan heeft hij nog een middel om zich te beschermen: het inktgordijn, dat de tegenstander in verwarring brengt waardoor de inktvis de gelegenheid krijgt stilletjes te verdwijnen. Vroeger dacht men dat het echt om een soort rookgordijn ging, maar dat is volgens onderzoekers, die de dieren onder water hebben bestudeerd, niet het geval. Als de sepia een portie uitstoot, blijft dit als een klein compact wolkje in het water zweven. Een wolkje met een ‘staart’, zoals ooggetuigen zeggen, dat wel iets weg heeft van een … inktvis.
Aldus zou de aandacht van de achtervolger van de echte inktvis worden afgeleid. Bovendien schijnt de inkt het reukvermogen van de op het wolkje afstormende vijand helemaal in de war te brengen.
Het fraaiste en sierlijkste is de sepia wanneer hij rustig zwemt en de vinachtige huidplooien aan beide zijden van het lichaam in golvende beweging zijn. Dan is zo’n dier een lust voor het oog, zeker ook door de wisselende, vaak zeer briljante kleuren van zijn gewoonlijk gemarmerde huid. Op de rugzijde heeft de inktvis een groot aantal, van gespierde wandjes voorziene cellen, zogenaamde chromatophoren, waarin zich blauw, bruin, rood of geel pigment bevindt. Door bewegingen van microscopisch kleine spieren kunnen de chromatophoren naar believen worden geopend of gesloten, zodat bepaalde kleuren als het ware worden afgedekt terwijl andere en combinaties van tinten juist zichtbaar worden. De kleurveranderingen kunnen, als gevolg van emoties of om, ter beveiliging, de kleur van de omgeving aan te nemen, als golven over het lichaam gaan. In seconden kan het dier totaal van tint en zelfs van tekening veranderen.
Sepia’s zijn bewoners van warme zeeën, maar in de zomer komen ze vaak tot in de Noordzee, waaruit ze bij het kouder worden verdwijnen.
In de paartijd brengt het mannetje met een speciaal daarvoor uitgeruste vangarm zaadcellen over in een soort buideltje bij het wijfje. Wanneer zij enkele uren later met de produktie van haar eieren begint, glijden deze een voor een langs het buideltje, waar ze worden bevrucht. Tegen de honderd kunnen het er wel zijn. Ze zijn met een paar vrij taaie lagen overtrokken en hebben, gezien het formaat van de inktvis, uitzonderlijke afmetingen: bijna twee centimeter. Met veel zorg plakt het wijfje ze in trosjes aan allerlei obstakels, waarna ze vertrekt – naar men vermoedt om langzaam te sterven. Van enige broedzorg, zoals bij de octopus, is geen sprake.
Naar men in het aquarium in Berlijn heeft ervaren, komen de eieren na een week of zeven uit. De jongen lijken nog maar vaag op hun ouders. Ze hebben wel heel kleine vangarmpjes en kunnen ook al van kleur verschieten; bij gevaar worden ze eensklaps praktisch zwart en zelfs toveren ze soms een wolkje ‘inkt’ te voorschijn. De vinachtige zoom langs het lichaam, waarmee de volwassen dieren zo fraai kunnen zwemmen, ontbreekt echter. De kleinen kunnen, met rukkerige beweginkjes, alleen vooruitkomen door water uit hun ademhalingsbuis, de sifon, te stoten.
■ Totale lengte 20 à 30 cm, met inbegrip van de armen. Twee ervan, de tentakels, waarbij de zuignapjes aan het uiteinde zitten, kunnen aanzienlijk worden verlengd.
Gemarmerd, in uiteenlopende, wisselende kleuren, gewoonlijk paarsbruin. Prachtige aanpassing aan kleur van de omgeving, zogenaamde actieve camouflage. Is op ribbelige zandbodem vrijwel ‘onzichtbaar’.
Voedsel: Voornamelijk garnalen en andere kleine schaaldieren, die zwemmend worden achterhaald of uit zand opgewoeld.
Mannetje brengt met z.g. geslachtsarm zaadcellen in holte bij wijfje die de eieren daar een voor een langs laat glijden zodat ze worden bevrucht. Komen na 6-7 weken uit; jongen dan 7-8 mm. Na 2 mnd. 3 cm; na 5 mnd. 8 cm, na 8 mnd. 12-15 cm.
De inkt levert in gedroogde toestand de zwartbruine kleurstof sepia op.
Zie ook inktvissen en octopus.
Sepia • Sepia • Sepia
Sepia officinalis
Behoort tot grote sepiafamilie met tientallen soorten en ondersoorten. De bij ons bekende en hier beschreven ondersoort leeft in Middellandse Zee, aangrenzende deel Atlantische Oceaan en, in warme tijden, in Noordzee. Andere ondersoorten komen in gehele Atlantische Oceaan voor, tot Zuid-Afrika toe.