Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Schoenbekooievaar

betekenis & definitie

Eenzame vogels lijken het, dieren die de hele dag ingekeerd bezig zijn te mijmeren. De manier waarop ze in de dierentuin, de kop soms een halve slag gedraaid, even de leden voor de grote ogen trekken, lijkt gevuld met medelijden voor de toeschouwers achter het gaas.

Men kan die houding niet een gevolg van de gevangenschap noemen. Ook in de moerasachtige streken en in de omgeving van Oeganda en de Soedan in Afrika, te midden van papyrusplanten, leven ze teruggetrokken. Vrijwel nooit vindt men schoenbekken in grote aantallen bijeen zoals hun verwanten, de ooievaars en reigers, hoogstens met z’n tweeën of drieën. Zeven schijnt het grootste aantal te zijn geweest dat men in het wild ooit bij elkaar zag. Zelfs in een groepje staan ze altijd een stukje van elkaar af, urenlang soms op één poot, af en toe de kop schuddend. Het zijn rustige vogels die weinig lawaai maken en alleen maar een vreemd sissend of blaffend geluid laten horen of met de holle snavel klapperen. Weinig andere vogels zijn zo groot gebekt als Abu Markub, zoals de Arabieren hem noemen, Vader van een Schoen. In Holland zou hij beter klompbekooievaar hebben kunnen heten. Het is een enorm geval, bijna even breed als lang en aan het eind voorzien van een stevige haak. Is het al niet raadzaam om met de hand tussen de dichtklappende snavel te komen – een verzorger in Artis heeft als gevolg daarvan dagenlang met blauwe vingers rondgelopen – nog heviger kan een klap met die haak aankomen. Van drie bij elkaar wonende exemplaren in Artis werd er op een dag een door de twee andere verjaagd en achtervolgd. Vleugelklepperend hakten ze op elkaar in, waarbij de verstotene een tik met zo’n haak precies op zijn snavel kreeg.

Het gevolg was een flink gat. Het deerde de schoenbek echter allerminst en reeds na betrekkelijk korte tijd was het gat dichtgegroeid. De vogel werd niettemin voor alle zekerheid maar van zijn collega’s afgehaald.

Schoenbekken, die als een aparte familie tussen de ooievaars en reigers instaan, kunnen in gevangenschap vele jaren in goede gezondheid leven, dertig jaar is geen uitzondering. Ze zijn wat hun voedsel betreft weinig kieskeurig. Hun Afrikaanse menu van kikkers, hagedissen, slangen, vissen – speciaal longvissen die hun lievelingskostje schijnen te zijn – eventueel afgewisseld door allerlei dode dieren, kan in vereenvoudigde vorm in gevangenschap wel op tafel worden gebracht. Het hoofdbestanddeel is dan riviervis. Om grote vissen, en speciaal de gladde longvissen, goed te kunnen vasthouden, is de snavel voorzien van scherpe randen. Van de haak schijnt bij het visvangen geen gebruik te worden gemaakt. Wat het dier er wel mee doet, is niet bekend.

Het heeft lang geduurd, eer men de schoenbekken ‘ontdekte’. Zo’n 5000 jaar geleden waren ze al in Egypte bekend, gezien de afbeeldingen die men van ze in grafkelders heeft gevonden. In 1851 werden ze opnieuw gesignaleerd toen een slavenhandelaar twee dode exemplaren naar de bewoonde wereld bracht. Toen wetenschapsmensen eenmaal een blik op de merkwaardige vogels hadden geslagen, wilden ze er meer zien, maar nu levend. Er werd alle mogelijke moeite voor gedaan, onder meer door olifantejagers beloningen in het vooruitzicht te stellen. Pas twee jaar later lukte het een paar Franse onderzoekers er vijf te pakken te krijgen.

Daar ze in heel moeilijk toegankelijke moerasgebieden leven, waar ze tussen de begroeiing nauwelijks opvallen, beschouwde men ze tot omstreeks 1950 als erg zeldzaam. Toen men hun woongebied echter beter leerde kennen, bleken ze lang niet zo schaars te zijn. Dank zij hun grote poten met zeer lange tenen kunnen ze zich goed in het moeras voortbewegen. Het vluchten gaat langzaam en rustig en maakt een waardige indruk; de vogels zijn uiterst voorzichtig en schuw maar ze zullen zelden of nooit in paniek geraken. Vanaf hoge punten in het moeras kunnen ze de omgeving goed overzien. Dreigt er gevaar dan trekken ze kalm dieper het moeras in; zelden zoeken ze hun heil in de bomen.

Ofschoon ze goede vleugels hebben, maken ze er slechts zelden gebruik van. Er behoeft trouwens niet veel te worden gevlogen; hun voedsel vinden ze immers praktisch tussen hun poten in. Roerloos staan ze soms tot aan de buik toe in het water, speurend naar voorbijzwemmende buit. Dat kunnen vissen zijn van meer dan een kilo. Die in één slok naar binnen gaan!

Totale lengte 110-130 cm; hoogte tot 140 cm; vleugelspr. ong. 250 cm. Wijfje is iets kleiner.

Grijsblauw met lichte randen aan veren. Snavel grauwachtig, helgele ogen.

Voedsel: Allerlei soorten vis, ook longvissen, en kikkers, slangen en kleine zoogdieren, alsmede aas.

Nest is platgetrapt plekje in moeras met stapel riethalmen en dode planten, 50-60 cm hoog. Blijft bovenop droog. 1-3 blauwachtige, kalkachtige eieren. Broedtijd onbekend.

Kan goed in gevangenschap aarden. Maximale leeftijd in dierentuin: 35 jaar.

Zie ook grote waadvogels.

Whale-headed Stork • Schuhschnabel • Bec en sabot

Balaeniceps rex.

< >