Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Alpensteenbok

betekenis & definitie

Wanneer ooit is aangetoond dat alpensteenbokken uitstekende klimmers en springers zijn, dan is dit wel gebeurd in de Amsterdamse dierentuin toen men daar een paartje van deze zeldzame dieren ontving. In overleg met Zwitserse deskundigen was het hek van hun verblijf dusdanig verhoogd dat zelfs een giraffe moeite zou hebben er de verheven kop over heen te steken.

Maar voor de toch betrekkelijk kleine steenbokken, ongeveer ter grootte van een gewone geit, bleek die hindernis slechts een peuleschil. Met een enkele sprong wipten ze op een dwarsliggende tussenspijl om daarna met een luchtig wipje op en over het hek te komen. Los in de tuin en achtervolgd door alles wat de dierentuin aan oppassers had, toonden ze hun talenten zo mogelijk nog beter. Zonder aanloop sprong er een recht omhoog op een drie centimeter brede, horizontaal lopende ijzeren staaf, ongeveer twee meter boven de grond! Zonder ook maar een ogenblik te wankelen. Het was een kwestie van met kracht omhoog veren om dan, zonder enige inspanning, doodstil te blijven staan, de vier hoefjes in één lijn vlak achter elkaar op het smalle randje. Toch wekken ze zeker niet de indruk, zo ongelooflijk lenig te zijn. Rankheid is ze allerminst toe te schrijven. Eigenlijk zijn het vrij grof gebouwde dieren, de mannetjes met een stel zeer zware, naar achteren gebogen hoorns gesierd, die tachtig centimeter en langer kunnen worden.

In het wild zijn ze reeds lang uitgestorven. In Zwitserland, waar ze eens in grote aantallen in de Alpen voorkwamen, waren ze al ongeveer 200 jaar verdwenen toen men het plan opvatte te proberen er een stel in het gebergte uit te zetten. Dat kon nog net doordat de regering van Italië de in dat land resterende steenbokken te elfder ure onder strenge bescherming had gesteld en er aldus in was geslaagd, de povere resten te doen aangroeien. Een aantal ervan werd afgestaan aan Zwitserland waar men na enkele vergeefse pogingen eindelijk succes had. De steenbok deed het zo goed dat er nu een aantal behoorlijke kudden, min of meer in het wild maar onder strenge bescherming en controle, op verschillende plaatsen in de bergen voorkomt. Het totale in Europa levende aantal wordt geschat op 6000 stuks.

Niet alleen in Zwitserland, ook in Duitsland, Tsjechoslowakije, Oostenrijk en Joegoslavië zijn ze uitgezet en overal schijnen ze het zeer goed te doen. Daarmee heeft de mens een klein beetje goedgemaakt van hetgeen hij de steenbok misdeed. Immers, het feit dat de dieren nagenoeg waren uitgeroeid, was enkel en alleen de schuld van de mens. Sinds oeroude tijden behoorde de steenbok tot de dieren die niet zozeer om het vlees, maar voornamelijk ten gerieve van de apothekers en heelmeesters om zeep werden gebracht. Hij stond bekend als drager van de zogenaamde bezoarsteen, een wondermiddel in de geneeskunst van enkele eeuwen her. Een bezoarsteen, zijn gewicht in goud dubbel en dwars waard, was niets anders dan een broze of harde steen, een galsteen bijvoorbeeld, aan elkaar gekitte minerale stoffen of een haarbal; in feite niets bijzonders voor een herkauwer.

Van de steenbok was het echter een zeer begerenswaardig wondermiddel. Mocht een gevelde steenbok zo’n kostbaar, universeel geneesmiddel niet in zijn ingewanden dragen, dan kon men altijd nog de tong, gemalen hoorns, een kraakbeenachtig deel van het hart, en zelfs de hoeven voor bepaalde geneesmiddelen gebruiken. Een vervolging om dergelijke redenen betekent voor een diersoort meestal een zeer donkere toekomst. De steenbokken hebben het geluk gehad te kunnen vluchten op plaatsen waar hun achtervolgers niet konden komen. Daaraan en aan het feit dat een volwassen wijfje als regel ieder jaar een jong krijgt, bij uitzondering twee, hebben ze het leven te danken.

Ook het paar in Artis is zeer vruchtbaar gebleken en heeft al voor een flink aantal nakomelingen, waaronder een tweeling, gezorgd. Van het eerste moment af treden de jongen in het voetspoor der ouders. Spoedig na de geboorte huppelen ze als volleerde klimmers en klauteraars rond. Wat voor deze bergdieren ook wel noodzakelijk is, want ze moeten zo gauw mogelijk met moeder mee. En daarvoor is beheersing van de bergklimkunst een eerste vereiste.

Totale lengte bok ong. 1,40 m; staart 10-15 cm; schouderhoogte 70-85 cm; gewicht 80-110 kg. Hoornlengte 60-80 cm. Geit kleiner, 50-60 kg.

Bruingrijs.

Voedsel: Plantaardig.

Draagtijd 5-6 maanden; in Artis 165-175 dagen; 1-2 jongen; geboortetijd juni, juli. Jongen kunnen na paar uur met moeder mee over rotsbodem. Naaste verwanten leven o.m. in Spanje, de Kaukasus, Siberië en rondom de Rode Zee.

Wordt ook ibex genoemd. Zie ook schapen en geiten.

Alpine Ibex • Steinbock • Bouquetin

Capra ibex.

< >