iemand uit Tsjechië.
iemand met de Tsjechische nationaliteit; iemand die behoort tot het Tsjechische volk; iemand die afkomstig is uit Tsjechië; inwoner van Tsjechië; voor 1993 ook: inwoner van Tsjechië als deel van het voormalige Tsjecho-Slowakije.
In het meervoud ook in toepassing op het volk.
Voorbeelden:
Tsjechen zijn een rustig volkje zonder grote bek, geen druktemakers zoals de Latijnen.
De Standaard, 1996
Tsjechen houden van een stevige, vette maaltijd.
http://www.bohemia.nl
De Duitsers dronken twintig jaar geleden nog 150 liter bier per jaar. Ze scoren internationaal gezien overigens nog altijd zeer hoog. Alleen de Tsjechen (154 liter per hoofd) zijn dorstiger.
De Standaard, 1996
Havel heeft, net als de meeste Tsjechen, een zwak voor Nederland, al was het maar omdat de 17de-eeuwse pedagoog Jan Amos Comenius er gastvrijheid heeft gekregen.
NRC, 1995
Lokeren-Sint-Truiden was geen oogstrelende partij. Vanhoof moest in laatste instantie Budka toch aan de kant houden. De Tsjech ondervond nog te veel last van zijn hielblessure.
De Standaard, 1996
De Tsjechen hebben naast het Griekse woord nostalgie hun eigen zelfstandig naamwoord, stesk, en hun eigen werkwoord; de meest ontroerende Tsjechische liefdesbetuiging: stýská se mi po tobe: ik heb heimwee naar jou; ik kan het verdriet van je afwezigheid niet verdragen.
Milan Kundera, Onwetendheid, 2002
De eerste kansjes waren nog voor de Tsjechen, maar daarna nam het Nederlands elftal het heft in handen.
http://www.telegraaf.nl/telesport/ek/11521291/Foute_wissel_kost_Oranje_zege.html, 2004
Semtex is een product uit het voormalige Oostblok. Vooral Tsjechen verdienen er goud mee. Hun schaamte raken ze makkelijk kwijt door naast de springstof ook verf- en schoonmaakproducten te verkopen.
De Standaard, 1996