tafelkleed.
doek die of kleed dat over een tafel wordt gelegd; in het bijzonder: doek die of kleed dat over een eettafel wordt gelegd; tafelkleed.
Voorbeelden:
In de Rue de Paradis is sedert lang de handel geconcentreerd in alles wat op eettafels terecht komt om de feestelijkheid van het maal te verhogen: porselein, kristal. Vooral kristal en porselein, maar ook tafellakens en tafelzilver - het tafelroestvrijstaal niet te vergeten.
W.F. Hermans, Ik draag geen helm met vederbos, 1979
Ze gaf een ruk aan het tafellaken zodat de borden soep en het bestek alle kanten op vlogen.
Nelleke Zandwijk, De dag van de jas, 2001
Bob kijkt even met een honend gezicht naar dat geprop. Dan schuift hij met zijn lepel het eten van zijn bord op het tafellaken en loopt rustig en stijf naar de tafel.
Jan Wolkers, De kus, 1980