tafellaken.
doek die of kleed dat over een tafel wordt gelegd; in het bijzonder: doek die of kleed dat over een eettafel wordt gelegd; tafellaken.
Voorbeelden:
Een oude eettafel, een tuintafel of een plank op schragen krijgen meteen allure als u ze bedekt met een tafelkleed tot op de grond.
De Standaard, 1996
Johan haat het gekauw op ongare of juist bitter verbrande stukken vlees [...]; hij verfoeit de onrust van het primitieve eten waarbij nooit alle onderdelen van de maaltijd gelijktijdig klaar zijn, maar dat pakte bij Sally en Bob heel anders uit. Daar was een comfortabele tafel, met stenen borden gedekt. Een tafelkleed. Iedereen kreeg tegelijk een perfect door Bob geroosterde biefstuk.
Anna Enquist, Het meesterstuk, 1999
Zonder op te kijken duwt hij het bakje met jam en het schaaltje met boter over het tafelkleed mijn kant uit.
Jan Wolkers, De kus, 1980