Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

Gepubliceerd op 30-05-2017

pijproker

betekenis & definitie

iemand die vaak een pijp rookt.

iemand die de gewoonte heeft een pijp te roken.

Voorbeelden:
De verkoop van pijptabak steeg in Frankrijk bijvoorbeeld van 2,7 miljoen kilo in 1819 tot 27 miljoen kilo in 1899. Zo rond deze tijd begonnen ook de Nederlandse kolonies Java en Sumatra grote hoeveelheden tabak te produceren. Dankzij de kennis van de Nederlandse telers en mengers, was deze tabak uitzonderlijk koel, rijk en brandde langzaam, zodat hij bijzonder in de smaak viel bij pijprokers.
http://www.studiant.be/g2jp/html/geschie2.htm

Er zijn ongeveer 60 verschillende soorten tabaksplanten, maar slechts twee daarvan zijn echt interessant voor de pijproker: de Nicotianas tabacum en de Nicotianas rustica, waarvan alle moderne pijptabak gemaakt wordt.
http://www.studiant.be/g2jp/html/tabak.htm

Ik was in een gemeenschap beland die louter van de zee afhankelijk was. Vrouwen hielden buurpraatjes en oude mannen, vissers, hadden zich tot een kluitje pijprokers samengeschoold en kinderen speelden op straat.
http://www.vakantiebeurs.nl/rondkijken/reisverhalen.php?id=88, 16 september 2003

< >