huppelpasje.
vrolijk sprongetje; vrolijk danspasje; huppelende pas; huppelpasje.
Voorbeelden:
Hij sprong plotseling van zijn ene been op het andere, kleine vreugdesprongetjes, huppeltjes in het rond.
Yvonne Keuls, Annie Berber en het verdriet van een tedere crimineel, 1985
Meestentijds bestaat de dans uit het bekende en beperkte idioom: een draaiende off balance-beweging, gevolgd door een val, een huppelende pas als onderbreking van een sprintje. Kenmerkend deze keer is dat het huppeltje gepaard gaat met het spreiden van de armen, wat een bijna frivole, dynamische indruk maakt.
NRC, 1993
In Rome zag ik een man een kerk uitlopen [...]. Hij was een Italiaanse uitvoering van mijn heer Kohnstamm [...]. En daarachter liep, het was niet te geloven, het evenbeeld van mevrouw Kohnstamm, en, mijn god, dit was verbazingwekkend, daarachter liepen hun kinderen David en Sarah! Even oud, dezelfde lichaamsbouw, hetzelfde huppeltje.
De Standaard, 1997
De groep speelde duf en ongeïnspireerd, zangeres O'Riordan haalde geen noot, en als ze eens een huppeltje over het podium waagde, struikelde ze over haar eigen benen.
NRC, 1995